achtneming van de voorschriften in de volgende artikelen dezer afdeeling vervat. [1]
134. (131*) Aan de Staten wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der provincie overgelaten.
Zij maken de verordeningen, die zij voor het provinciaal belang noodig oordeelen.
Die verordeningen behoeven de goedkeuring des Konings; deze kan niet worden geweigerd dan bij een met redenen omkleed besluit, den Raad van State gehoord.
135. (130*) Wanneer de wetten of de algemeene maatregelen van bestuur het vorderen, verleenen de Staten hunne medewerking tot uitvoering daarvan.
136. (129*, 131*) Elk besluit der Staten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van eene provinciale belasting, behoeft de goedkeuring des Konings.
De wet geeft algemeene regels ten aanzien van de provinciale belastingen.
Deze belastingen mogen den doorvoer, den uitvoer naar en den invoer uit andere provinciën niet belemmeren.
137. (129*) De begrooting der provinciale inkomsten en uitgaven, jaarlijks door de Staten op te maken, behoeft de goedkeuring des Konings.
De wet regelt het vaststellen van de provinciale rekening.
138.* (134) De Staten kunnen de belangen van hunne provinciën en van hare ingezetenen bij den Koning en bij de Staten-Generaal voorstaan.
139. (136) De Staten benoemen uit hun midden een college van Gedeputeerde Staten, waaraan, volgens de regels door de wet te
stellen, de dagelijksche leiding en uitvoering
- ↑ Zie de wet van 6 Juli 1850, S. 39, gewijzigd bij de wetten van 28 Mei 1896, S. 88, 28 April 1897, S. 112 en 17 Juni 1905, S. 210. De tekst der wet, zooals deze werd gewijzigd, is bekend gemaakt bij besluit van 30 Juni 1905, S. 224. Daarna is deze wet nog gewijzigd bij de wet var 27 Maart 1915, S. 170 en bij art. VIII van de Additionnele Artikelen der Grondwet 1917 (verg. hierachter op blz. 83 vlg.) De tekst der Provinciale wet, zooals die laatstelijk in 1917 is gewijzigd, zal nader bekend gemaakt worden.