Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 82 —

didaat, die, naar de volgorde vastgesteld over­eenkomstig artikel 98 h, voor benoeming in aanmerking komt, wordt benoemd verklaard.

Artikel 138, eerste lid, laatste zin, is van toepassing.

Art. 144 c. Het onderzoek van den geloofs­brief van hem die is benoemd ingevolge de artikelen 138, 142 d, 142 e, of 144 a, strekt zich niet uit tot punten rakende de wettigheid der verkiezing van toegelaten leden.

De artikelen 149 en 150 vervallen.

Artikel 151 wordt gelezen :

Hij die eene lijst, als bedoeld in artikel 51 d inlevert, wetende dat zij voorzien is van handteekeningen van personen, die niet bevoegd zijn tot deelneming aan de verkiezing, waarvoor de inlevering geschiedt, terwijl zonder die handteekeningen geen voldoend aantal voor eene geldige lijst zou overblijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of eene geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden.

Met gelijke straf wordt gestraft hij, die weten­de dat hij niet bevoegd is tot deelneming aan de verkiezing, eene voor die inlevering bestemde lijst, als bedoeld bij artikel 51 d, heeft onderteekend.

Artikel 151bis vervalt.

De artikelen 152 en 153 worden gelezen als volgt:

Art. 152. De kiezer die verzuimt de ver­plichting opgelegd bij art. 74, tweede lid, na te komen, ontvangt binnen veertien dagen na den dag der stemming eene uitnoodiging van den burgemeester zijner woonplaats om zich binnen andermaal veertien dagen, naar verkiezing schriftelijk of mondeling ten over­ staan van den burgemeester of een door dezen aangewezen ambtenaar, te verantwoorden ter zake van zijn verzuim.

Indien de burgemeester oordeelt, dat voor het niet nakomen van de verplichting opgelegd bij art. 74, tweede lid, eene geldige reden is aangevoerd, wordt aan de zaak geen verder gevolg gegeven. In het omgekeerde geval zendt de burgemeester de stukken door aan den met de vervolging belasten ambtenaar van het Openbaar Ministerie onder mededeeling dat hem van eene geldige reden van verhinde­ring niet is gebleken.