Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/83

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 83 —

Art. 153. De kiezer, die niet voldoet aan de verplichting opgelegd bij art. 74, tweede lid, wordt tenzij den rechter van eene geldige reden van verhindering blijkt, gestraft met berisping of met geldboete van ten hoogste drie gulden.

Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren zijn verloopen sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, of de deswege opgelegde geldboete vrijwillig is betaald, wordt geldboete van ten hoogste tien gulden opgelegd.

De uitspraak is aan hooger beroep noch cassatie onderworpen.

Indien de straf van berisping wordt opgelegd aan een afwezig gebleven beklaagde, wordt eene schriftelijke vermaning van den Kantonrechter om aan de verplichting opgelegd bij art. 74, tweede lid, in het vervolg te vol­doen, aan den veroordeelde van wege het open­baar ministerie beteekend op de wijze, voorge­schreven bij art. 144 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 157 wordt gelezen als volgt :

De in artikel 151 bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven, die in de artikelen 153, 154, 155 en 156 bedoeld, worden als over­tredingen beschouwd.

Artikel 158 vervalt.

Achter artikel 165 wordt ingevoegd :

Art. 166. De tekst van de Kieswet wordt op Onzen last in het Staatsblad geplaatst in eene doorloopend genummerde reeks van artikelen met wijziging dienovereenkomstig van de aanhalingen daarin van artikelen of gedeelten van artikelen.

Art VIII. Met afwijking van boven­staand artikel II, worden in de Provinciale Wet, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht:

Artikel 3 wordt gelezen :

De leden der Staten worden gekozen door hen, die volgens de in artikel 8 der Kieswet be­ doelde lijst daartoe bevoegd zijn.

Artikel 4 vervalt.

Artikel 5 wordt gelezen :

De gewone tijd ter candidaatstelling voor de