Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1848).pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

99. Bij ontbinding van eene der Kamers of van beide, sluit de Koning tevens de vergadering der Staten-Generaal.

100. De Kamers mogen, noch afzonderlijk, noch in vereenigde zitting, beraadslagen of besluiten, zoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is.

101. Alle besluiten worden door volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt.

Bij staken van stemmen wordt het nemen van het besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld.

In deze en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

102. Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, doch bij het doen van keuzen of voordragten van personen, bij besloten en ongeteekende briefjes.

103. Bij eene vereenigde zitting worden de beide Kamers als slechts ééne beschouwd en nemen hare leden, naar willekeur, door elkander plaats.

De voorzitter der Eerste Kamer heeft de leiding der vergadering.


VIJFDE AFDEELING.

Van de Wetgevende Magt.


104. De wetgevende magt wordt gezamenlijk door den Koning en de Staten-Generaal uitgeoefend.

105. De Koning zendt zijne voorstellen, hetzij van wet, hetzij andere, aan de Tweede Kamer, bij eene schriftelijke boodschap, welke de redenen van het voorstel inhoudt, of door eene commissie.

106. Over eenig ingekomen voorstel des Konings wordt