Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1848).pdf/8

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

30. De Koning rigt zijn Huis naar eigen goedvinden in:

31. Het jaarlijksch inkomen eener Koningin-weduwe, gedurende haren weduwelijken staat, uit 's Lands kas is f 150,000.

32. De oudste van des Konings zonen, of verdere mannelijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, is des Konings eerste onderdaan, en voert den titel van Prins van Oranje.

33. De Prins van Oranje geniet als zoodanig uit 's Lands kas een jaarlijksch inkomen van f 100,000, te rekenen van den tijd dat hij den ouderdom van achttien jaren zal hebben vervuld ; dit inkomen wordt gebragt op ƒ 200,000, na het voltrekken van een huwelijk, overeenkomstig art. 12 dezer Grondwet.


DERDE AFDEELING.

Van de Voogdij des Konings.


34. De Koning is meerderjarig als zijn achttiende jaar vervuld is.

35. Zoolang de Koning minderjarig is, staat hij onder de voogdij van eenige leden van het koninklijk Huis en eenige aanzienlijke Nederlanders.

36. De voogdij wordt geregeld en de voogden worden benoemd door eene wet.

Over het ontwerp dier wet nemen de Staten-Generaal hun besluit in eene vereenigde zitting der beide Kamers.

37. Deze wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid zijns opvolgers, gemaakt. Mogt dit niet zijn geschied, zoo worden, is het doenlijk, eenige der naaste bloedverwanten van den minderjarigen Koning over de regeling der voogdij gehoord.