Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/10

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

is des Konings eerste onderdaan en voert den titel van Prins van Oranje.


Artikel 28.

1. De Prins van Oranje en de dochter des Konings, die de ver- moedelijke erfgenaam is van de Kroon, gemeten als zoodanig uit 's Rijks kas een jaarlijksch inkomen van ƒ 200.000, te rekenen van den tijd, dat zij den ouderdom van achttien jaren hebben vervuld; dit inkomen wordt gebracht op ƒ 400.000 na het voltrekken van een huwelijk, waartoe bij de wet toestemming is verleend.

2. De Prinses behoudt haar inkomen, ingeval later een Prins van Oranje geboren wordt.


DERDE AFDEELING.


Artikel 29.

1. De Koning is meerderjarig als Zijn achttiende jaar vervuld is.

2. Hetzelfde geldt van den Prins van Oranje en van de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, ingeval deze Regent worden.


Artikel 30.

1. De voogdij van den minderjarigen Koning wordt geregeld en de voogd of voogden worden benoemd bij eene wet.

2. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in vereenigde vergadering.


Artikel 31.

Deze wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid Zijns opvolgers, gemaakt. Mocht dit niet zijn geschied, zoo worden, is het doenlijk, eenige der naaste bloedverwanten van den minderjarigen Koning over de regeling der voogdij gehoord.


Artikel 32.

Alvorens de voogdij te aanvaarden, legtelke voogd, in eene vereenigde vergadering van de Staten-Generaal, in handen van den Voorzitter, den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; ik zweer (beloof)