Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/18

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Artikel 65.

1. De Koning verleent adeldom.

2. Vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen.

Artikel 66.

Ridderorden worden door eene wet, op het voorstel des Konings ingesteld.


Artikel 67.

1. Vreemde orden, waaraan geene verplichtingen verbonden zijn, mogen worden aangenomen door den Koning en, met Zijne toestemming, door de Prinsen van Zijn Huis.

2. In geen geval mogen andere Nederlanders, of de vreemdelingen, die in Nederlandschen staatsdienst zijn, vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid aannemen, zonder bijzonder verlof van den Koning.


Artikel 68.

1. De Koning heeft het recht van gratie van straffen door rechterlijk vonnis opgelegd.

2. Hij oefent dat recht uit na het advies te hebben ingewonnen van den rechter, daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen.

3. Amnestie of abolitie worden niet dan bij eene wet toegestaan.


Artikel 69.

1. Dispensatie van wetsbepalingen kan door den Koning slechts worden verleend met machtiging van de wet.

2. De wet, welke deze machtiging verleent, noemt de bepalingen, waarover de bevoegdheid tot dispensatie zich uitstrekt.

3. Dispensatie van bepalingen van algemeene maatregelen van bestuur is toegelaten voor zoover de Koning Zich de bevoegdheid daartoe bij den maatregel uitdrukkelijk heeft voorbehouden.


Artikel 70.

De geschillen tusschen provinciën onderling; provinciën en gemeenten; gemeenten onderling; alsmede tusschen provinciën of gemeenten en waterschappen, veenschappen en veenpolders, niet behoorende tot die, vermeld in artikel 154 of tot die, waarvan de beslissing krachtens artikel 155 is opgedragen aan den ge-