Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/19

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

wonen rechter of aan een college, met administratieve rechtspraak belast, worden door den Koning beslist.


Artikel 71.

1. De Koning draagt aan de Staten-Generaal ontwerpen van wet voor en doet hun zoodanige andere voorstellen als Hij noodig acht.

2. Hij heeft het recht de door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerpen al of niet goed te keuren.


Artikel 72.

1. De wijze van afkondiging der wetten en der algemeene maatregelen van bestuur en het tijdstip waarop zij aanvangen verbindende te zijn, worden door de wet geregeld.

2. Het formulier van afkondiging der wetten is het volgende:

„Wij enz. Koning der Nederlanden, enz.;

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

„Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat enz.;

(De beweegredenen der wet.)

„Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze enz.

(De inhoud der wet.)

„Gegeven enz."

3. Ingeval eene Koningin regeert of het koninklijk gezag door een Regent of door den Raad van State wordt waargenomen, wordt de daardoor noodige wijziging in dit formulier gebracht.


Artikel 73.

1. De Koning heeft het recht om de Kamers der Staten-Generaal, elke afzonderlijk of beide te zamen, te ontbinden.

2. Het besluit, waardoor die ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens den last in tot het verkiezen van nieuwe Kamers binnen veertig dagen, en tot het samenkomen der nieuw verkozen Kamers binnen drie maanden.

3. De wet kan voor de na eene ontbinding gekozen Kamers een anderen zittingduur dan in de artikelen 86 en 92 is bepaald, vaststellen.

4. De Raad van State, het koninklijk gezag waarnemende, oefent het recht van ontbinding niet uit.