Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/41

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

der wetten door de leden der rechterlijke macht en door de personen, bedoeld aan het slot van artikel 156.

2. Hij kan hunne handelingen, beschikkingen en vonnissen, wanneer die met de wetten strijdig zijn, vernietigen en buiten werking stellen volgens de bepaling door de wet daaromtrent te maken, en behoudens de door de wet te stellen uitzonderingen.

3. De overige bevoegdheden van den Hoogen Baad worden geregeld bij de wet.


Artikel 167.

1. De leden van de rechterlijke macht worden door den Koning aangesteld.

2. De leden van de rechterlijke macht, met rechtspraak belast, en de procureur-generaal bij den Hoogen Raad worden voor hun leven aangesteld.

3. De wet kan bepalen, dat hun met het bereiken van een bepaalden leeftijd ontslag wordt verleend.

4. Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in de gevallen bij de wet aangewezen.

5. Op eigen verzoek kunnen zij door den Koning worden ontslagen.

6. Indien een college belast wordt met administratieve recht- spraak in het hoogste ressort voor het Rijk, zijn het eerste, tweede derde en vijfde lid van dit artikel op de leden daarvan toepasselijk.

7. Zij kunnen worden afgezet of ontslagen op de wijze en in de gevallen, bij de wet aangewezen.

8. Dit artikel is niet toepasselijk op hen, die uitsluitend belast zijn met rechtspraak over personen, behoorende tot de zee- of landmacht of tot eenige andere gewapende macht, of met de beslissing van disciplinaire zaken.


ZESDE HOOFDSTUK.
Van den Godsdienst.


Artikel 168.

Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en hare leden tegen de overtreding der strafwet.