Pagina:Klein plakkaatboek van Nederland (1919).pdf/141

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kerckendienaren 'tzelfde de overicheyt, daertoe te stellen, sullen aengeven, ende mette voorsz. versochte proclamatien supersederen, omme middeler tijde met kennisse van saecken 'tselfde metter overheyt toegelaten ofte gheweygert te worden, so als nae de Goddelijcke ende civile rechten bevonden sal worden te behooren.

XIII. Verclarende alsoo by desen nul ende van onweerden ende niet te mogen bestaen, de houwelijcken die niet in der manieren voorsz. en sullen worden gecontraheert ende gecelebreert, ende dat degene die in de voorsz. graden van bloede ofte affiniteyt malcanderen bestaende, hiernaemaels niettegenstaende de voorsz. verboden souden vermeten in houwelijcke te treden, daervan sonder verdrach ofte dissimulatie gestraft sullen worden mette penen in de Goddelijcke ende beschreven rechten jegens den incestueusen ende bloedtschenders als vooren gestatueert, sonder dat ooc 't placcaet by de keyserlijcke majesteyt gemaect in den jare MDXL nopende 't contracteren van houwelijcke van persoonen beneden hare jaren zijnde, ende de penen daerinne begrepen, hiermede verandert worden.

XIIII. Ende also de voorsz. staten mede onderricht zijn, dat de overspelen onbelet ende ongestraft blijven binnen de voorsz. landen, deurdien d'officieren ende magistraten daertegens niet en doen haerluyder devoir als naer behooren, hen excuserende dat wel eertijts d'officieren en provisoeren respective by preventie de kennisse van deselve mesusen ende misdaden hen plegen t'onderwinden, sonder deselve groot te achten ofte anders dan met lichte ende cleyne geltboeten te straffen, daer nochtans alsulcke schandelijcke sonden den toorne Gods verwecken ende ontsteken over den landen ende volcken, daeronder die regneren ende ongestraft gelaten worden, daervan het uutgedructe Godes woort ende alle historien menichfuldige exempelen medebrengen; dat ooc de ergernissen, confusien ende quade exempelen der overspeelders den heydenen, keyseren ende coningen beweecht hebben den overspeelders metter doodt te doen straffen; so is 't, dat de staten voornoemt, begheerende de voorsz. overspelen te beletten, mede geordonneert ende gestatueert hebben, ordonneren ende statueeren by desen:

XV. In den eersten, so verre een echte man bevonden sal worden van nu voortaen overspel te bedrijven, 'tzy met eene ongehoude ofte gehoude vrouwepersoone, ofte een ongehoude man met eene ghehoude vrouwe, dat deselve man als eerloos ende meyneedich metterdaet verbeuren sal zijn officie ende staet, indien hy eenige heeft van de voorsz. staten ofte binnen eenighe steden der voorsz. landen, ende voorts verclaert sal worden incapabel omme eenige staet ofte officie binnen de voorsz. landen ende steden te mogen bedienen; ende inghevalle 'tzelfde overspel ghedaen ende bedreven is van een echte man met een gehilijckte vrouwe, dat daerenboven zyluyden beyde gebannen sullen worden uyt de voorsz. landen den tijdt van vijftich jaren.

XVI. Maer indien het overspel is gecommitteert van een echte man met een ongehoude vrouwe, sal de voorsz. man boven de voornoemde privatie van 't officie, gecondemneert worden in een boete van hondert carolusguldens voor de eerste reyse, ende daernaer meer daerinne delinquerende, met bannissement van vijftich jaren ende een boete van tweehondert guldens; ende sal d'ongehoude vrouwe, sulcx ghedelinqueert hebbende, voor d'eerste reyse te water ende te broode gheleyt worden den tijt van veerthien dagen, ende indien sy andermael bevonden wort sulcx te committeren, sal voor den tijt van vijftich jaren gebannen worden uyter voorsz. landen.

XVII. Indien eenich ongehout man met eenige echte vrouwe overspel bedrijft, sal de voorsz. man den tijt van veerthien dagen te water ende te broode geleyt, ende gecondemneert worden in eene boete van hondert carolusguldens; ende sooverre hy andermael sulcx committeert, sal eewelijcken uyten voorsz. landen gebannen worden; ende de vrouwe met een ongehoude man overspel committerende, sal als boven gebannen worden den tijt van vijftich jaren.

XVIII. Ende dat al onvermindert alsulcke recht als de geoffenseerde partije, 'tzy man ofte vrouwe, jeghens den overspeelder competeert so tot scheydinge van den houwelijcke als andersins naer rechten, so oock by desen verstaen worden in vigeur te blijven alle de straffen ende penen in de keyserlijcke ende beschreven rechten gestatueert tegens