Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/241

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Slaapt mijn Becky den heelen dag? Ik dacht wel, dat zij erg vermoeid zou zijn.’

‘Uwe Becky?’

‘Ja,’ zeide de ander met een verschrikt gelaat. ‘Heeft zij van nacht dan niet bij u gelogeerd?’

‘Wel neen.’

Mevrouw Thatcher werd bleek en viel op eene bank neder, juist toen tante Polly, in een levendig gesprek met eene oude vriendin, haar voorbijging. Tante Polly zeide:

‘Goeden morgen, mevrouw Thatcher; goeden morgen, juffrouw Harper. Ik mis een van mijne jongens. Tom is zeker van nacht aan uw huis blijven slapen en durft nu niet in de kerk komen, niet waar? Ik zal weer een appeltje met hem te schillen hebben.’

Mevrouw Thatcher schudde het hoofd en werd nog bleeker.

‘Hij is niet bij ons geweest,’ zeide juffrouw Harper, met een verontrust gelaat. Ook tante Polly werd angstig.

‘Joe Harper, heb je mijn Tom van morgen al gesproken?’

‘Neen, juffrouw.’

‘Wanneer heb je hem het laatst gezien?’

Joe trachtte zich dit te binnen te brengen, maar hij herinnerde het zich niet. De kerkgangers bleven met bedrukte gezichten staan kijken; er ontstond een geheimzinnig gefluister, en onrust teekende zich op ieders gelaat. De kinderen en de onderwijzers werden angstig ondervraagd, doch niemand had er op gelet of Tom en Becky aan boord van de stoomboot waren, toen zij naar huis voeren. Het was zoo donker, en men had er niet aan gedacht om te vragen, of er ook een gemist werd. Een der aanwezige jongelieden liet zich ontvallen, dat hij vreesde dat ze nog in de grot waren! Bij deze veronderstelling viel mevrouw Thatcher dadelijk in onmacht en tante Polly begon te schreien en hare handen te wringen.