Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/260

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Toen zeide de rechter:

‘Er zijn er nog wel meer, die daarin behagen zouden scheppen. Maar wij hebben er voor gezorgd, dat dit niet meer kan gebeuren. Niemand zal er ooit meer in verdwalen.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat ik, veertien dagen geleden, de groote deur van een ijzeren hek met een dubbelen grendel heb laten voorzien, waarvan ik den sleutel in mijn bezit heb.’

Tom werd zoo wit als een laken.

‘Wat scheelt er aan, jongen? Hier, loop, haal een glas water!’

Het water kwam en Toms gezicht werd er mede besproeid.

‘O, nu komt hij weer bij!? - Wat scheelde er aan Tom?’

‘O, mijnheer Thatcher, Injun Joe is in de grot!’




 

HOOFDSTUK XXXIV.




Binnen een paar minuten was de tijding wijd en zijd verspreid en waren er al een dozijn bootslieden op weg naar de Douglasgrot, op de hielen gevolgd door het propvolle veerbootje. Tom Sawyer zat in een schuitje met den heer Thatcher. Toen de deur der grot geopend werd, vertoonde zich in de donkere plaats een droevig schouwspel. Injun Joe lag dood op den grond uitgestrekt, met zijn gezicht naar de deur, alsof zijne smeekende oogen tot het laatste toe, op het licht en de vroolijkheid der buitenwereld gericht waren geweest. Tom was zeer getroffen: immers hij wist bij ondervinding hoeveel deze ongelukkige moest geleden hebben. Doch hoeveel medelijden hij ook