Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/271

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

alle personen van gewicht waren daar bijeen. De Thatchers waren tegenwoordig, de Harpers, de Roger's, tante Polly, Sid, Marie, de predikant, de dokter en een menigte anderen allen in hunne beste kleeren.

De weduwe ontving de knapen zoo hartelijk, als men twee jongens, die er uitzagen als zij, ontvangen kan. Zij waren van het hoofd tot de voeten met modder en kaarsvet besmeerd. Tante Polly werd vuurrood van schaamte, fronste hare wenkbrauwen en schudde haar hoofd tegen tegen Tom. Doch niemand leed half zooveel als de knapen zelven. De boschwachter zeide:

‘Tom was niet tehuis en ik had het juist opgegeven, toen ik hem en Huck vlak bij mijne deur tegen 't lijf liep, en ik bracht hen in aller ijl hier.’

‘En daar deedt ge goed aan,’ zeide de weduwe. ‘Komt met mij mede, jongens.’

Zij nam hen met zich naar eene slaapkamer en zeide:

‘Gaat u nu wasschen en kleeden. Hier zijn twee pakken nieuwe kleeren, hemden, sokken, alles bijeen. Zij zijn voor Huck. - Neen, geen dank, Huck! De boschwachter heeft er een voor u gekocht, en ik het andere. Maar zij zullen beide zeker passen. Stap er maar in. Wij zullen wachten. Komt beneden, als gij u gepoetst hebt.’

Toen verliet zij hen.




 

HOOFDSTUK XXXV.



Zoodra de weduwe weg was, zeide Huck:

‘Tom, wij kunnen, als wij een touw hebben, ons naar beneden laten zakken. Het raam is niet hoog boven den grond.’