Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/54

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn macht gaan kreunen, toen het hem in de gedachten schoot, dat, wanneer hij met die smart voor den dag kwam tante den tand zou uittrekken en dat pijn zou doen. Daarna besloot hij voor het tegenwoordige den tand als noodschot te bewaren en verder te zoeken. Eerst deed zich niets op, doch daar herinnerde hij zich, den dokter te hebben hooren spreken over eene ziekte, waarbij een patiënt twee of drie weken te bed moest liggen en die somtijds eindigde met iets wat hij het koudvuur genoemd had. Toms groote teen had hem zeer gedaan; misschien kon dat wat geven. Gretig trok hij dien dan ook onder de dekens uit en hield hem in de hoogte, om hem te onderzoeken. Ofschoon hij de verschijnselen van de kwaal niet kende, dacht hij dat het toch wel de moeite waard was het eens te wagen en begon bitter te steunen.

Maar Sid sliep door.

Tom steunde harder en verbeeldde zich, dat hij werkelijk pijn begon te gevoelen.

Sid bleef onbeweeglijk liggen.

Tom ging met de uiterste inspanning aan het beven en trillen. Hij hield zijn adem in, blies zich op en bracht eene reeks van uitmuntend nagebootste zuchten voor den dag.

Sid snorkte door.

Tom was ten einde raad. Ten laatste riep hij uit: ‘Sid, Sid!’ en schudde zijn stiefbroeder uit alle macht.

Dit hielp en Tom hervatte zijn steunen. Sid gaapte, rekte zich uit, verhief zich snorkend op zijn elleboog en begon Tom aan te staren. Tom steunde al door, totdat Sid riep:

‘Tom! zeg eens.... Tom!’

Geen antwoord.

‘Och Tom! Tom! wat scheelt er aan, Tom?’ En hij greep hem bij den arm en zag hem angstig aan.