Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/55

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Tom jammerde: ‘O Sid, houd op, schud me niet zoo hard!’

‘Zeg, wat scheelt er aan, Tom? Ik zal tante roepen.’

‘O, neen! Doe dat niet!’

‘Jawel! Ach, steun zoo niet, Tom! 't Is zoo vreeselijk. Hoe lang heb je al zoo gelegen?’

‘Al uren. Ai, o! maak niet zoo'n beweging, Sid; je zult me vermoorden.’

‘Tom, waarom heb je me niet eer geroepen? O, Tom, houd op. Ik kan het niet meer aanhooren, Tom, wat scheelt er aan?’

‘Ik vergeef je alles, Sid, (gesteun).... alles wat je ooit tegen me misdreven hebt. Als ik zal heen....’

‘O, Tom, gij gaat toch niet sterven, niet waar? Och, doe het niet, Tom. Misschien....’

‘Ik vergeef iedereen, Sid, (gesteun). Zeg hun dat Sid. En, Sid, geef het raamkozijn en mijn kat aan het nieuwe meisje, dat hier is komen wonen en zeg haar....’ Maar Sid had zijne kleeren al aangeschoten en was de kamer uit. Tom had nu wezenlijk pijn, dusdanig had hij zijne verbeelding laten werken en zoo was het geluid van zijn gekerm der waarheid nabij gekomen.

Sid ijlde de trappen af en zeide:

‘O Tante Polly, Tom gaat sterven.’

‘Sterven?’

‘Ja, wacht niet; kom gauw mede.’

‘Onzin! Ik geloof er niets van.’

Desniettemin vloog zij doodsbleek en met bevende lippen de trappen op en Sid en Marie achter haar aan.

Toen zij voor het ledikant stond, bracht zij met moeite uit:

‘Tom, wat scheelt er aan?’

‘O, lieve tante, ik....’

‘Wat scheelt er aan? Wat heb je, kind?’