Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/56

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘O, lieve Tante, ik heb het koudvuur in mijn zieken teen.’

De oude dame viel in een stoel neder, begon te lachen, toen te schreien, eindelijk beide te gelijk. Dat bracht haar tot zichzelve en zij zeide:

‘O, Tom, wat een poets heb je me gebakken! Wil je eens gauw met die malligheid ophouden en je bed uitstappen!’

Het gekreun hield op en de pijn verdween. De knaap was een weinig met zijn figuur verlegen en zeide:

‘Tante Polly, het was een gevoel van koudvuur en het deed zoo'n pijn, dat ik zelfs mijn lossen tand vergat.’

‘Je tand, kind? Wat scheelde er aan je tand?’

‘Er is er een los en die doet mij vreeselijk zeer.’

‘Nu, begin maar niet weer te kreunen. Doe je mond eens open. Ha, de tand is los, maar daar zul je niet aan sterven. Marie, haal een zijden draad uit mijn werkdoos.’

‘O tantelief, trek hem als 't u belieft niet uit. Hij doet mij niets geen zeer meer. Och, als 't u belieft, doe het niet, tantelief! Ik zal heusch naar school gaan!’

‘Zoo, naar school gaan! Dus was al dat lawaai in de hoop van thuis te blijven en te gaan visschen! Tom, Tom, ik houd zooveel van je en je schijnt op alle manieren te beproeven of je mijn oud hart ook door je schandelijke ondeugendheid kunt breken.’

Onderwijl was het trekinstrument binnengebracht. De oude dame maakte het eene eind van den zijden draad aan Toms lossen tand vast en bond het andere aan den beddepost. Toen sloeg zij er hard midden op en in een oogenblik hing de tand aan het ledikant te bungelen.

Alle rampen brengen hunne lichtzijde mede. Toen Tom na het ontbijt naar school ging, werd hij door alle jongens benijd om de holte in zijn bovenste rij tanden, die hem in