Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/13

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
— XI —

van mijn vroegste Jeugd af bedacht om door eigen oogen te zien, en het my van God geschonken oordeel niet te onteeren, door het aan eenmaal aangenomen begrippen te onderwerpen; het moet niet verwonderen, zoo ik omtrent vele stukken der oude Geschiedenis anders denk dan gewoonlijk. Mijne alhier naar den leidraad van Wagenaar gegeven Lessen in de Geschiedenis onzes Lands, hebben my sedert eenige jaren dit alles nog van nader by doen beschouwen, en eenmaal bekroop my de trek, om uit deze Lessen een korte beredeneerde Historie ten gebruik van mijn Landgenooten op te stellen. Doch de Voorwerpen, die mijn’ geest bezig houden, zijn te menigvuldig, om nog dezen arbeid by den overigen last toe te voegen : en thands heb ik van het overschot des levens, dat God my op nieuw gespaard heeft, niets meer te verwachten. — Men passe het gezegde slechts toe op de twee Byschriften, waar dit toe behoort, en alle verwondering, die zy anders verwekken mochten, zal ophouden. — Omtrent mijne denkwijze nopens Oldebarnevelt en De Groot verwijze ik mijnen Lezer tot de Aantekening van mijn Buitenleven: waar meê, vertrouw ik, ieder redelijk mensch zal zal kunnen vereenigen, immers, te vreden houden.

Velen hebben verlangd, ook de Dichtstukjens die tot mijne Uitbanning uit mijn Vaderland een byzondere betrekking hebben, te kennen. Ik geefze heir onder de algemeene betyteling van BIJZONDERE STUKJENS. — Wat zoude ik schroomen, by gematigde tijden, deze Gedenkstukjens mijner eerste droefheid onder 't oog mijner Landgenooten te brengen?

Wat mijne FABELEN betreft: ik heb er eene afzonderlijke Voorrede bygevoegd, waar toe ik my gedrage.

Weinig, mijne Lezers, dacht ik, U weder in een Voorrede aantespreken. Het genoegen, van my langs dezen weg weder-