Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 28 —

Maar zet me een’ oogwenk neêr — mijn hart eischt ademtocht,
Ik wankel — ’k kan niet meer! — Ik heb hem weêrgekregen!
Mijn zinnen zijn bedwelmd. — Gy, kroost van Morni, ach!
Versterkt my! roert de harp, dat ik herleven mag.


DERZAGRENA.


    Kom tot het Feest van uw Geliefde
     Op Arduns heuvelrijken top:
     Het feestvuur stijgt ten hemel op!
    Zie ’t wild, dat uw Komala griefde!
     Kom, Morvens Koning, kom ten feest:
Komala wacht op u, heur jachtboog ligt ontpeesd!
Heeft aan van Karuns krijg, gy Zelmaas harpenaren,
En streelt ’t aandoenlijk hart van mijn geliefde Bruid!
Ik wissel voor haar disch de strenge krijgsgevaren;
Wischt gy in ’t teêr gemoed die schrikbre ontroering uit!

DE BARDEN.

Stroom, Karun, stroom met welbehagen
Langs dit van dwang bevrijde dal.
De Roomsche Krijgers zijn geslagen!
De trots des Dwinglands kwam ten val!
Geen hoef van brieschende Oorlogspaarden
Vertrapt het bloeiend veld, op ’t wappren der banier!

De bliksem hunner krijgsstandaarden
Voert zijn verwoesting verr’ van hier!
De morgen zal thands vredig blinken,
De nacht verheugd op ’t aardrijk zinken,
De jacht langs hei en heuvels klinken;
De schilden hangen aan den wand!