Pagina:Noodlot.djvu/191

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

190

— O ja...

— Nu, waarom zouden we dan blijven waken, in dit akelige leven. Het regent altijd door. Geef me een zoen, Frank, een nachtzoen, en laten we gaan slapen, terwijl het regent. Laat me in je armen slapen...

— Eve, wat meen je?! vroeg hij hol, want hij begreep haar niet.

— Het fleschje heb ik gebroken, gebroken voor jou! ging zij vreemd voort. Maar je zoû immers een ander zien te koopen?

Een ijskoude drong hem, als bevriezend, door zijn merg.

— God, Eve, wat wil je? vroeg hij sidderend.

Maar zij lachte hem rustig tegen, zeer kalm, met zacht stralende, stille oogen. En zij omvatte hem in hare armen.

— Samen met je sterven, lieveling! fluisterde zij, als verklaard van geluk. Wat kan ons het leven nog schelen! Je hebt gelijk: jij zal nooit meer gelukkig kunnen worden en ik zal het niet worden naast jou. En ik wil je niet verliezen ook, omdat je mijn alles bent. Hoe dus te leven en waarom te leven? Maar samen, o Frank, samen met elkaâr dood te gaan, in elkanders armen, op je mond te sterven, o, is dat niet het hoogste geluk! Een zacht vergift, Frank, niets pijnlijks. Iets zachts en het dan samen te drinken en elkaâr vast te omhelzen en dan dood te gaan, dood te gaan, dood te gaan...

Maar hij huiverde van ontzetting.

— Neen, Eve, neen! riep hij uit. Dat mag je niet willen, dat kan je niet willen! Ik verbied het je...