Deze pagina is proefgelezen
HET TEDERHARTIGE KIND.
Zou ik niet mijn moeder eeren,
Ach wat doetze niet voor mij?
Wat mij nut is, mag ik leeren;
Ben ik vrolijk, zij is blij.
Ben ik ziek, ik hoor haar klagen;
En wanneer zij bij mij zit
Met het oog om hoog geslagen,
Dan geloof ik, dat zij bidt.
Ja dan bidt zij, dat ik spoedig
Mag bevrijdt zijn van mijn smart:
Worde ik beter, hoe blijmoedig
En hoe dankbaar is haar hart.