Pagina:Vergif.djvu/242

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

244

De professor fluisterde in het voorbijgaan een paar woorden tegen het knappe, kleine vrouwtje van den commissaris van politie; en een beetje later vroeg zij hem—het moest onopzettelijk lijken, maar Abraham begreep het wel: "Toe, wil je even hier komen en de trap vasthouden, Abraham? en mij dan langzamerhand de spelden aangeven?"

Zij stond op de keukentrap en hing de gordijnen op. Abraham kwam haar helpen; de dames hielden hem om het hardst bezig en waren onuitputtelijk in lof over zijn flinkheid en handigheid. En zoo ging de tijd tot op den middag voorbij.

Toen begreep Abraham ook de kookvrouw. Want in de zaal was er een lange tafel gedekt; al de dames die geholpen hadden, bleven bij hen eten.

Abraham zocht zijn gewone plaats op; maar toen hij zijn oog ophief en mevrouw Bentzen naast zich zag zitten en soep dienen uit de terrine die vóór haar stond, toen brak hij op eens in tranen uit en moest hij van tafel weggaan.

En toen eerst kwam het verdriet in hem los; en het golfde over hem heen als een zee; het grootste en bitterste verdriet, waarvoor er geen troost is in zulk een jong hart; het heftige kinderverdriet, waarvan de menschen meenen dat het zoo gauw verdwijnt, omdat er zoo gauw zoo veel overheen groeit.