Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/91

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

van het Wetgevend Ligchaam genieten eene Jaarwedde van f 4000: 0 : 0 zonder meer; moeten den ouderdom van dertig jaren bereikt hebben, en voords alle vereischten bezitten, welke bij Art. 29 voor de Leden van het Staatsbewind zijn vastgesteld.

55. De wijze van derzelver aftreding en verkiezing zal door de Wet worden bepaald.


Van de Finantiën.


56. De schulden en verbindtenissen, gemaakt en aangegaan niet alleen door of van wegen de Generaliteit en de Bataafsche Republiek, maar ook van wegen de onderscheiden Provintien de drie quartieren van Gelderland, het Landschap Drenthe en Bataafsch Braband, mitsgaders de Oost-Indische Maatschappij worden verklaard te blijven Nationale Schulden en Verbindtenissen van het Bataafsche Volk. De verwisseling der daar voor afgegevene Rentebrieven, Obligatien, Recepissen of andere Acten van Verbindtenissen, in Nationale Schuldbrieven, wordt zoo veel mogelijk bespoedigd er zal geen vermindering plaats hebben, noch van de Hoofdsommen der Schuldbrieven zelve, noch der Interessen en Jaarlijksche Renten.

57. De tegenwoordige Belastingen zullen blijven op den voet zoo alsdezelve thans in ieder der voormalige gewesten plaats hebben; zijnde echter alle Wetten en Ordonnantien dienaangaande aan herziening onderworpen, en kunnen dezelve Belastingen bij het opleggen van zoortgelijke algemeene worden afgeschaft of veranderd of voor zo verre die tot bestrijding der Departementale Uitgaven zijn aangewezen, naar gelang van derzelver vermeerdering of vermindering, door de Departementale Besturen, worden verhoogd of verlaagd.

58. De Wet bepaalt, welke der invoege voorsz. plaats- hebbende Belastingen in de Nationale Kas tot goedmaking der kosten van het Nationaal Bestuur, en welke in de respective Departementale Kassen tot goedmaking der huishoudelijke lasten van ieder Departement gestort zullen worden zoo dikwijls de laatstgemelde niet toereikende bevonden mogten worden, zal ieder Departement het recht hebben, om tot stijving van deszelfs Kas, zodanige Departementale Belasting te heffen, als het zelve Departement voor het belang van de Ingezetenen meest raadzaam zal oordeelen. Doch alvorens zodanige belasting zal kunnen worden ingevoerd, zal het Departementaal Bestuur gehouden zijn, dezelve aan het Staats-Bewind voortedragen, ten einde die door het Wetgevend Ligchaam te doen bekrachtigen welke bekrachtiging niet geweigerd zal mogen worden, dan om redenen dat de belasting of wijze van Heffing voor de algemeene Belasting schadelijk zouden zijn, of strijdig bevonden worden met de bepalingen in Art. 66 vervat. De inkomsten der Nationale Kas niet genoegzaam zijnde tot goedmaking der gewoone Jaarlijksche