Reize naar Surinamen en Guiana/Tweede aanhangzel (2)

Uit Wikisource
Reize naar Surinamen en Guiana
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Aanhangzel (1) · Aanhangzel(2) · Tweede aanhangzel (1) · Tweede aanhangzel (2)


TWEEDE AANHANGZEL, BEHELZENDE EENE BESCHRYVING DER VOLKPLANTING VAN CAYENNE.

BESCHRYVING DER VOLKPLANTING VAN CAYENNE.

VIERDE HOOFTSTUK. Bevolking van Fransch Guiana.[bewerken]

Na zoo veele noodlottige omstandigheden, en de verachting, waar toe Fransch Guiana vervallen is, is het niet te verwonderen, dat de bevolking van dit Land zeer zwak is.

De inwooners bestaan uit Europeanen, Mulatten, Negers en Indianen. De eerstgemelden of blanken, bedragen slechts een getal van agt of negen honderd, zoo in de hoofdplaats Cayenne, als door het overige gedeelte van het Land verspreid. Verscheiden van hun zyn ongelukkig en arm. Zy, die meer op hun gemak leven, bestaan van ampten, jaargelden en soldyen, ten kosten van de algemeene schatkist. Het vertier van levensmiddelen, het welk de bezetting en het verblyf der geenen, die zig aldaar van 's Lands wegen bevonden, noodzakelyk maakt, doet het grootste getal der inwooners aan den kost geraken. Men zoude moeite hebben, om vyf-en-zeventig eigenaars van Plantagiën op te tellen, die van den opbrengst van hun land bestaan. Verscheiden woonen op eenen zeer verren afstand van de hoofdplaats. Het getal der Mulatten is vier of vyf honderd, en dat der Negers negen duizend.

De Mulatten, die overal onderdrukt worden, hebben dit misschien meer in Guiana, dan ergens anders, ondervonden.

"Schoon de Creolen, van een blanken en eene zwarte voortgeteeld, zegt de Burger LESCAILLIER in zyn te meermalen aangehaald Exposé des moyens &c., over 't algemeen veele lichamelyke voorrechten hebben, vlugheid, eene onbedwongene en bevallige houding, een zeer geregeld gestel en voorkomen, worden zy zeldzaam voor goede voorwerpen gehouden, wanneer men hen in den rang der slaven plaatste, uitgenomen de geenen, welken men tot huisselyke diensten gebruikte. De reden daar van is gemakkelyk naar te gaan; daar zy uit de gemeenschap van eenen blanken, die tot de Plantagie niet behoorde, ten gevolge van eene ongeoorloofde verbintenis, waren voortgesproten, verbeterde de opvoeding het gebrekkige van hunne geboorte niet. Zy verachtten de Negers, en werden door dezelven wederkeerig veracht. Zeldzaam gelukte het hun, wanneer zy, onder de zwarten vermengd, op de Plantagiën arbeidden.

De algemeene laagheid, waar in men dit zoort van menschen in de Volkplantingen hield, en die alle nayver in hun uitdoofde, had te Cayenne hun tot eene zwervende en ongebondene hoop volks gemaakt; byna geen enkele onder hun was of tot den landbouw, of tot eenig handwerk geschikt.

"De middelen, die men wel eer te werk stelde, met oogmerk om hen nuttig te maken, hebben het kwaad nog verërgerd. De Gouverneurs hebben gemeend de vrygelatenen te moeten beschouwen als lieden, die verpligt waren op het eerste bevel op te trekken. Dienvolgende waren alle de manspersoonen boven de veertien jaaren, getrouwd en ongetrouwd, landbouwers, werklieden, of andere, zonder onderscheid, begrepen onder eene zoogenaamde Compagnie Jagers, zonder soldy, staande onder bevel van een zeker zoort van Officiers, maar die ook geen soldy trokken, nog eenigen rang hadden. Deeze ongelukkigen, verpligt om op het eerste gegeven sein op te trekken, hebben zig, uit dien hoofde, nimmer op eenen vasten voet kunnen nederzetten, trouwen, zig tot eenig vast handwerk begeven, en nog minder zig op den landbouw toeleggen. Den dienst, die hun bevolen werd, zeer slecht uitvoerende, alleenlyk betaald wordende voor de dagen, dat zy werkelyk dienst deeden, hadden zy, by hunne te rug komst, geen eerlyk en zeker middel van bestaan, het geen hen dikwils noodzaakte om door wandaaden en strooperyen den kost te zoeken.

"'Er was ook nog een ander zoort van Creolen, van een vrye vader en moeder geboren. Zy oeffenden handwerken of den landbouw, en leefden daar van met hunne huisgezinnen. Derzelver getal is in Fransch Guiana oneindig klein."

De blanken, die geene eigendommen bezaten, het zy werklieden, het zy anderen, maakten het aanzienlykst gedeelte der bevolking van hun zoort uit: zy hebben een getal van dertien honderd bedragen, van allerleyen ouderdom en kunne, zonder de bezetting daar onder te rekenen; maar men verzekert, dat zy thans tot een getal van zeven of agt honderd versmolten zyn.

Onder dit aantal van persoonen vindt men byna twee derde van het mannelyk geslacht, om reden, dat het getal der genen, die zig buiten 's Lands begeven, ten aanzien der mannen altyd veel aanmerkelyker is. Indien men van dit aantal manspersoonen de zieken, oude lieden en kinderen aftrekt, bleven 'er ten hoogsten vier honderd mannen overig, die in staat waren om de wapenen te voeren.

Onder de laatstgemelden waren niet meer, dan honderd-en-vyftig eigenaars van middelmatige en kleine Plantagiën, die, hoe zeer grootendeels van geen belang tot bevordering van 's Lands voorspoed, en den uitvoer der koopwaaren, echter tot onderhoud van derzelver bezitters als voldoende beschouwd konden worden, 'Er bleven derhalven tweehonderd vyftig mannen (blanken) overig, die in dit Land hun bestaan vonden, behalven door den landbouw; de één door posten en ampten tot het bestuur, of tot den krygsdienst betrekkelyk; de anderen, als werklieden, daglooners, of bedienden van allerleije zoort, hunne soldyen uit de algemeene schatkist, en hunne wedden van de Regeering ontfangende.

Indien nu de dienst zoo van het Land, als van byzondere persoonen, slechts honderd en vyftig van deeze menschen bezig hield, zoo bleven 'er dus honderd overig, wier bestaan zeer wisselvallig was. Het was van aanbelang zig bezig te houden met dit klein getal persoonen, die van middelen ontbloot waren.

Men vergrootte eenige bezittingen, men ondernam nieuwen arbeid, men deelde eenige landeryen uit, en bezorgde daar by tevens gereedschappen en vee. De arbeiders en bouwlieden vonden bezigheid, en de laatstgemelden begonnen voordeel te doen.

Eene bevolking van zes honderd mannen (blanken) tegen drie honderd vrouwen, had geene evenredigheid tot vermeerdering der bewoners, noch tot bevordering der goede orde, in een Land, alwaar men de vermenging met Zwarten en Mulatten aan de hand gaf, en alwaar by gevolg de wet zelve tot hoerereije en overspel scheen uit te noodigen. Zulk een staat is schadelyk voor de maatschappy. Het was dus van een dringend aanbelang daar in te voorzien.

Men had eene Volkplanting te Iracoubo begonnen, bestaande uit dertig mannen, uit een zeker getal afgedankte soldaten uitgekozen. Men moest ontwyffelbaar aan deeze mannen bezorgen verstandige, arbeidzaame en bekwame vrouwen. Om dit oogmerk te bereiken, verzogten de Bestuurders van Guiana aan de Regeering, en wel tot eene eerste proeve, een getal van vyf-en-twintig of dertig weesmeisjens, die met weinige kosten hadden kunnen overkomen. In geval deeze poging gelukt was, zoude men van dit zelfde middel wederom hebben gebruik gemaakt, en nieuwe bezitingen in deeze uitgebreide Volkplanting hebben kunnen aanleggen: men sloeg geen acht op dit belangryk voorstel, noch op veele anderen, die tot bevordering en verbetering des Lands zouden hebben kunnen medewerken.

Het is waarschynlyk, dat deeze bezittingen verlaten zyn geworden, en dat de meeste blanken, die 'er hun bestaan uit moesten vinden, uit de Volkplanting vertrokken zyn.

De Negers bedroegen in Fransch Guiana een getal van negen duizend. De Burger LESCAILLIER meldt ons, dat men, in 't jaar 1788, hem over de mogelykheid van de afschaffing der slavernye raadpleegde. Deeze Bestuurder verklaarde van begrip te zyn, dat men in de Volkplantingen de akeligste gebeurtenissen te duchten had, indien men niet langzamerhand den weg tot deeze gelukkige omwenteling baande. Drie jaaren lang deedt hy alle moeite, om de mogelykheid van dusdanige verandering zeker te stellen: hy toonde het voorbeeld van eene betere bestuuring, ten aanzien van de Negers van den Staat: hij bezorgde hun een gezonder en vaster voedzel: hy liet hen kleeden en in hunne ziekten oppassen. Op zynen raad en volgens zyn voorbeeld, heeft men de zwangere en zogende vrouwen ontzien: men droeg zorge voor kinderen en jonge lieden: men betoonde ontzag voor oude lieden en zieken: men moedigde het aangaan van huwelyken aan: men arbeidde, om goede zeden, vlyt en bedaardheid in de Negers aan te wakkeren: juiste belooningen vervulden de plaats van harde en willekeurige kastydingen.

Zulk eene handelwyze heeft de gelukkigste uitwerkingen gehad. Het werk werd met yver en arbeidzaamheid verrigt, en het gelukte door dit middel, om aan de Negers hunnen staat van slavernye te doen vergeten.

Men dagt niet meer aan wegloopen: vyf of zes schuilplaatsen der weggeloopen Negers, van alle gemeenschap verwyderd, in ontoegangelyke Landen en ondoordringbaare bosschen verzonken, zyn van tyd tot tyd vernield, of door de vredelievende middelen van onderhandeling, tot de stem der menschelykheid, die tot in deeze verblyfplaatsen was doorgedrongen, te rug gebragt.

De optochten met krygs-geweld waren tegen deeze arme schepzels byna onuitvoerlyk: zy kostten aan zommigen van hun het leven, en maakten de anderen altyd nog afkeeriger. Men moest dus tot eenig ander middel zyn toevlucht nemen. Een zendeling, met een kruis in de hand, en onder het geleide van een getrouwen Neger, ging hun de woorden van vrede brengen, hun kwytschelding beloven, en allen kwamen zy, met hun volkomen genoegen, hunne yzere kluisters hernemen. Een deezer verblyfplaatsen onder anderen, verscheiden dagreizens van alle woningen afgelegen, was, zedert verscheiden jaaren, eene veilige wykplaats voor een groot getal van weggeloopene Negers. Men had slechts eene oppervlakkige kennis wegens het bestaan van deeze wykplaats. Een Priester begaf zig te voet derwaarts, vergezeld van eenige ongewapende Mulatten, en bragt van deeze plaats, op ééne keer, drie-en-veertig persoonen mede, waar onder verscheiden kinderen waren, in de bosschen geboren, en die nooit een blanken gezien hadden. Het gebeurde werd van wederzyden vergeten. De eigenaars leerden 'er door, om nuttige voorwerpen, die hun ontloopen konden, zonder mogelykheid van ze wederom te krygen, met meerder geschiktheid te behandelen, en de Negers hernamen met onderwerping hunnen gewoonen arbeid.

Men heeft voorgegeven, dat de Negers in Guiana beter behandeld werden, dan in de andere Volkplantingen. Dit voorgeven wordt door geen bewys gewettigd. 'Er zyn in deeze landstreek weinig groote Plantagiën en gegoede Planters; en deeze laatstgemelde behandelden, over 't algemeen gezegd, hunne slaven het best, het zy om dat zy meerder middelen bezaten, het zy om dat ze meerder doorzicht hadden.

Zeer geringe Planters, van alle toevoorzicht verre verwyderd, oordeelden beter hun fortuin voort te zetten, door van drie of vier Negers, welken zy in het geheel bezaten, eenen onmatigen arbeid te vorderen. Zy lieten hun zelfs den Saturdag niet, welken men anders gewoon was aan hun tot bebouwing van hunnen eigenen tuin toe te staan, en zomtyds ontnamen zy hun zelfs den Zondag: zy bekreunden zig over hun in 't geheel niet, noch by ziekte, noch by gezondheid: zy bezorgden hun geen behoorlyk voedzel noch kleeding, en nimmer heeft men ten deezen opzigte in Guiana kunnen verwerven de uitvoering van het geen by de wetten, le Code noir genoemd, bepaald was.

Op de Plantagiën, waar men rykelyker bemiddeld was, doch welker getal ongelukkig zeer klein is, werd dit gebrek verbeterd door de zorge der eigenaars, door overvloed van groenten tot levensmiddelen, door het visschen en jagen in zekere landstreken, en door de kleine geld-sommetjes, die de Negers zig bezorgden, door het overschot van hun gevogelte en levens-middelen op de markt te verkoopen.

Zommige eigenaars der Plantagiën maakten in geschrifte menschlievende en verstandige Reglementen, die aan de Negers werden bekend gemaakt. De ondervinding heeft bewezen, dat, wanneer de slaven beter behandeld werden, zy met meerder yver tot bevordering van de belangen hunner meesters medewerkten. Eén deezer Planters had aan elke Negerin, die zes kinderen behoorlyk zoude opvoeden, de vryheid beloofd. Wanneer die voorwaarde eenmaal vervuld was, werd de belofte met veel statie ter uitvoer gebragt.

Brave en verstandige Planters, volgden natuurlyker wyze de beginzels van menschlievendheid en de goede voorbeelden. Redeneeringen onder allen, en blyken van misnoegen, aan wreede meesters te kennen gegeven door den verstandigen, bestuurder, den Burger LESCAILLIER, van wien wy deeze byzonderheden ontleend hebben, hebben langzamerhand op het bestaan der Negers in deeze Volkplanting, en op den staat van derzelver bebouwing, invloed gehad. Maar naderhand is de al te groote zorgloosheid der Regeering oorzaak geweest, dat het getal der Negers niet aanmerkelyk is aangegroeid, gelyk had moeten gebeuren, zoo uit hoofde van de gemakkelykheid van het bekomen van levens-onderhoud in dit Gewest, als van den zeer aanzienlyken invoer van slaven.

Misschien is het aan eenige van de hier boven opgegevene voorzorgen toe te schryven, dat de afschaffing der slavernye in Fransch Guiana zulke akelige gevolgen niet veröorzaakt heeft, als te St. Domingo. Deeze omwenteling werd op eene rustige wyze bewerkt, en men verhaalt, dat men verscheiden Negers gezien heeft, die de gehechtheid aan hunnen ouden meester aan den dag leiden, door op zyne Plantagie te blyven, en denzelfden arbeid te verrigten, als of de wet 'er hun toe noodzaakte.

VYFDE HOOFTSTUK. Zeden en gewoonten der Indianen.[bewerken]

De volken, die in het ukgestrekte vaste Land van Guiana, voor de aankomst der Europeanen, omzworven, waren verdeeld in verscheidene natiën, die over het geheel niet zeer talryk waren, Zy hadden geene andere zeden, dan die der Wilden van het zuidelyke vaste Land. Deeze volken leven altyd van elkander afgescheiden, en dikwils verre verwyderd. Men onderscheidt dezelven in Indianen aan de kusten, en in Land-Indianen, dat is, die het binnenste gedeelte van het Land bewoonen. Deeze Land-Indianen, die weinig of geen omgang met de blanken hebben, behouden hun oorsprongelyk character en hunne gebruiken meer volkomen. Zy maken een groot getal van onderscheidene natiën uit, wier aanwezen zig niet tot eenig gedeelte van den grond van dit Land bepaalt; maar die, zonder verwarring van woonplaats veranderende, elkander op zeer verre afstanden wederom vinden.

De Galibis zyn onder deeze natiën de voornaamste en talrykste; hunne taal wordt door alle de anderen over 't algemeen het best verstaan. Zy strekken zig van Cayenne tot aan de Orenoco uit. De Arouaques, de Acoquas, de Aramichaux, de Armancoutous, de Pourpourouis, de Pirious, de Mayés, de Palicours, de Puchicours, de Maraones, de Ouroukouyennes, de Macoussis, de Nouragues, de Emerillons, de Taryaras, de Ouins, de Calicouchiennes, de Coussaris, de Tocoyennes, de Maourious, de Mayecas, de Itoutanes, de Calipournes, zyn andere Indiaansche volken van deeze zelfde landstreek.

De Wilden of Indianen van het vaste Land van Guiana, zyn van eene middelmatige gestalte; [15] de vrouwen zyn klein en niet zoo wel gemaakt als de mannen. Hunne huid heeft eene rood koperachtige kleur. Zy hebben zeer zwarte en zeer gladde hairen. Hunne trekken verschillen weinig van die der Europeanen. De vermenging van dit geslacht met dat der blanken, brengt, by de eerste voortteeling, menschen voort, die van de laatstgemelden niet onderscheiden zyn.

De vrouwen hebben eene zekere zoort van zachtheid in haar aangezicht; verscheiden zyn van een aangenaam voorkomen, en hebben niets wilds. Zy haten, zoo men zegt, de Franschen niet; maar eene minnestreek met eene getrouwde vrouw gaat met veel gevaar voor haar, en zelfs voor den minnaar, gepaard: op de minste verdenking maakt de man hen beiden van kant.

De meeste Indianen loopen byna naakt. Men beweert, dat zommigen, voor al die aan den kant van de Rivier der Amazonen woonen, geheel en al naakt loopen. Zy beschouwen het als een zeker voorteeken, dat hy, die de schaamdeelen bedekt houdt, ongelukkig zoude zyn, of in het loopende jaar sterven. De anderen dragen weinige kleederen. De mans kleeding bepaalt zig tot een linnen gordel, dien zy om het lyf winden, nu en dan op de manier van eene korte rok. Deeze gordels zyn doorgaans van catoen doek, blaauw, Guinée of Salempoure genaamd; zommigen dragen bovendien nog een zoortgelyke lap, waar mede zy hunne schouders bedekken.

De Indianen van de kust dragen niets op hun hoofd: hunne hairen, die van agteren kort zyn afgesneden, en over het voorhoofd nederhangen, maken hen in dit opzigt gelykvormig aan de oude Grieken en Romeinen. By de volken, die meer binnen in het Land wonen, ziet men echter nu en dan mutsen van vederen van verschillende kleuren, die, vooral op feest-dagen, tot opschik dienen, Deeze zelfde Indiaansche volken maken gebruik van onderscheidene kleedingen, insgelyks op eene vernuftige manier van vederen gemaakt; zy dragen dezelven voor de maag, tot voorschooten, gordels en halsbanden. Zy houden bovendien veel, om hunne armen, de voorhand, en de beenen met armbanden van glaaze koraalen te vercieren; en elk volk heeft ten deezen opzigte die kleur verkozen, welke hy het meest bemint, en waar by zy ook be/tendig volharden. Zy, die wegens hunne afgelegenheid geene gemeenschap met de Europeanen hebben, en daar door geen kraalwerk weten te bekomen, verstaan de konst, om kraalen van een zwart en zeer hard hout te maken, welken zy draaijen, polysten en op eene zeer aartige manier doorbooren. Zy maken 'er halscieraden van, die naar git gelyken, en een tak van koophandel voor hun opleveren.

De vrouwen maken insgelyks, van kraalen van onderscheidene kleuren, voorschooten ten naasten by van eene vierkante gedaante, maar van boven veel naauwer dan van onderen, en ten hoogsten twee handen breed. Haare geheele kleeding bestaat in één van deeze voorschooten, en zy vercieren zig met halsbanden, armbanden, en een zoort van ringen, zelfs tot aan de enklauwen. Zommige dragen ook aan het been, tot aan de hoogte van de kuit, een weefzel van catoen, op het vleesch zelf vast gemaakt, het welk zonder hun echter hinderlyk te zyn, de groeijing belet, en al de kragt en zelfstandigheid naar boven trekt, zoodanig, dat zy op stelten schynen te loopen. Dit belachelyk gebruik is niet algemeen.

Zoo is het ook gelegen met de Roucou, zynde eene roode verw, aan dit Land eigen, waar mede de meeste Indiaansche volken hun lichaam, aangezicht en zelfs hunne hairen besmeeren.

Twee redenen kunnen hen tot het aannemen van dit gebruik bewogen hebben. Voor eerst, om aan hunne huid eene kleur te geven, naar hunne natuurlyke kleur gelykende, en die hun toeschynt dezelve te versterken, te verfraaijen, en eene eenparigheid en weerschyn aan dezelve te geven: de tweede reden is, om door den olyächtigen aart en zeer sterke reuk van dit smeerzel, de groote muggen, en andere insecten te verdryven, waar door zy, zonder dit hulpmiddel, dikwils gekweld zouden worden; voor al zy, die dicht by de kusten woonen, en in zekere landstreeken, alwaar deeze ontrustende insecten in grooten overvloed gevonden worden.

Het is waarschynlyk, dat die volken, die van de Roucou geen gebruik maken, de Binnen-Landen bewonen, alwaar men het gemelde ongemak niet ondervindt.

Alle Indianen zyn overgegeven aan bygeloof, en zeer luy; maar het ontbreekt hun niet aan behendigheid, noch vernuft; en hoe koud zy ook schynen te zyn, 'er is misschien geen volk, dat meer levendigheid bezit. In weêrwil van hunne uiterlyke ongevoeligheid, zyn hunne driften ongemeen. Zy leven ongeregeld, en zyn zeer aan den drank overgegeven. Hunne haat is onverzoenlyk, en hunne wraakzucht geweldig, wanneer zy dezelve zonder gevaar kunnen uitöeffenen. Niettemin zyn zy begaafd met eene zekere natuurlyke billykheid, die in hunne daaden uitblinkt, en beginzels van rechtvaardigheid, die hun gedrag bestuuren. Zy hebben zelfs eene zoort van beschaafdheid en minzaamheid. Hunne onderlinge, gesprekken voeren zy altyd met gematigdheid en ingetogenheid. Hunne redeneeringen ademen zagtheid en beleefdheid. Zeldzaam hoort men van hun lompe, en nooit beledigende uitdrukkingen, Zy weten niet wat het is in scheldwoorden uit te vaaren, zelfs wanneer zy, iemand haat toedragen. Hunne burgerlyke beleefdheid jegens elkander is niet minder verwonderlyk. De mannen, wanneer zy niet naar het veld gaan, brengen doorgaans den dag door in eene groote hut, die in het midden van hun gehucht is opgeslagen, en het zy ze in of uitgaan, zy laten nimmer na elkanderen te groeten. Bevinden 'er zig eenige vreemdelingen, vervoegt men zig by hun het eerst. In de huisgezinnen heerscht veel eendragt en rust. De vrouwen zyn arbeidzaam, zachtzinnig, oplettend, en onderworpen. De mannen zyn aan hunne vrouwen zeer gehecht. De gastvryheid is by de Indianen zeer in gebruik. Nu en dan geven zy in grooten getale vriendelyke bezoeken aan nabuurige volken. Zy blyven verscheiden dagen by elkander, en brengen dezelven in vrolykheid door; maar gewoonlyk eindigen zy die, met zig gezamemtlyk dronken te drinken, het geen altyd twisten oplevert. Dit gebrek, het welk de blanken onder deeze volken maar al te veel hebben aangemoedigd, is echter niet moeielyk te verbeteren. Zy geven 'er zig meer aan over uit navolging, en by voorkomende gelegenheden, dan uit hoofde van eene bestendige gewoonte.

De Indianen, die het Christendom niet omhelsd hebben, schynen geenen uitwendigen Godsdienst te hebben: het is echter ontwyffelbaar, dat zy een denkbeeld hebben van het Opperwezen, en van de onsterffelykheid der ziele. De Godsdienst van de meesten gelykt veel naar die der Manicheen, en zy zyn, ten naasten by, met dezelfde vooröordeelen bezet. Zy hebben hunne Toovenaars en Waarzeggers, die tevens de Priesters en Artsen der natie zyn. Men heeft in de reize van STEDMAN gezien, welken eerbied zy in 't algemeen voor de dooden hebben, en dat zy denzelven zoo verre dryven, dat zy hunne beenderen bewaren.

Deeze volken rekenen den tyd naar het toe en afnemen der maan, en het zeven-gestarnte, Behalven deezen, onderscheiden zy nog verschillende hemelteekenen. Onder den lynrechten hemelkring wonende, bekommeren zy zig niet over den afstand der zonne.

De Indianen bemoeien zig bijna in 't geheel niet met de opvoeding hunner kinderen. De ouders betoonen eene ongemeene tederheid voor hunne kinderen, wanneer zy in hunne eerste jeugd zyn; maar in een meer gevorderden ouderdom, schynen zy dezelven niet meer te kennen. Zy gaan hun in niets te keer; zy beveelen hun niets; zy berispen hun nooit, en durven het zelfs niet doen; want het is niet zonder voorbeeld, dat men een zoon zijnen vader straffeloos heeft zien slaan.

Schoon de Indianen weinig spreken, en zelfs stilzwygende schynen, hebben zy echter een vrolyken geest, en eene geneigdheid tot spotternye: zy zingen by alle gelegenheden; en wanneer zy oploopend zyn, ontzien zy zig geene schimpredenen hoe genaamd.

Hun leven verslyten zy byna geheel in ledigheid. Men ziet hun altyd in hunne hangmat liggen. Zy brengen 'er geheele dagen in door met praten, en met zig in een kleinen spiegel te bekyken, met het schikken van hunne hairen, of zoortgelyke vermaken. Zommigen scheppen vermaak in aanhoudend op de fluit te spelen, of liever te brommen; men kan het by niets beter vergelyken; want hunne groote fluiten maken een geluid, eenigermaten gelykende naar het gebulk van een os. De Indianen zyn dus uit hunnen aart zorgeloos. Zy arbeiden niet, dan wanneer het gebrek of de nood 'er hen toe dwingt: maar het is merkwaardig, dat deeze zorgeloosheid in alle omstandigheden geen plaats heeft; want het oorlogen, het jagen, het visschen, bezigheden, die kragt en werkzaamheid vorderen, met geduld gepaard, behagen hun altyd zonderling. De arbeidzaamsten, wier getal niet groot is, houden zig bezig met het maken van bogen, pylen, hangmatten, gereedschappen tot de huishouding, en met het maken van praauwen en booten.

De vrouwen zyn de slavinnen der mannen. Behalven de zorg van het huishouden, zyn zy belast met het beplanten der velden, welken de man van de stronken gezuiverd heeft, met het uitwieden van het onkruid, met het inzamelen van den oogst, met het gereed maken van den drank, van de cassave, met het haalen van hout, en water, met het maken van aardewerk; met één woord, zy zyn verpligt zig met alles te bemoeijen, buiten de jagt en visscherye: daarënboven moeten zy zomtyds het onderhoud voor hunne mannen gaan zoeken, terwyl deeze zig zacht in hunne hangmat bakeren.

De veelwyverye is by de Indianen geöorloofd, meer door gewoonte, dan om eenige andere reden. Ieder man is gerechtigd zoo veele vrouwen te hebben, als hy onderhouden kan: hy zendt haar te rug, wanneer hy het geraden oordeelt; en, zoo hy het goed vindt, laat hy haar geheel en al varen, zonder in eeniger manieren voor haar onderhoud te zorgen. By verlating van eene vrouw, belast de vader zig doorgaans met de zorg over de kinderen.

De Indianen trouwen altyd met hunne nabestaanden, zelfs in den tweeden graad van bloedverwantschap. De jongens beschouwen hunne volle nichten, als of zy dezelven door een zeker recht van geboorte verkregen hadden. Dus trouwen zy haar dikwils, schoon ze niet meer dan twee of drie jaaren oud zyn. Ondertusschen neemt de man eene andere vrouw, welke hy weg zendt, wanneer dit jong meisjen groot genoeg geworden is, om met hem zamen te woonen.

De huwelyken worden in een oogenblik, en zonder eenige plechtigheid, voltrokken. Indien een Indiaan een goed visscher, een goed jager, en arbeidzaam is, is hy zeer gezien. Zoo dra eene jonge dogter het oog op hem geworpen heeft, biedt zy hem drinken aan, en zelfs hout, om by zyne hangmat vuur aan te leggen. Zoo hy dit weigert, is zulks een blyk, dat hem het meisjen niet gevalt; zoo hy het aanneemt, is het huwelyk gesloten. Dien zelfden dag blyft het meisjen niet in gebreken, om haare hangmat in de nabyheid van die van haaren toekomenden echtgenoot op te hangen. Des anderen daags brengt de jonge vrouw hem eeten en drinken, en van dien tyd af neemt zy de zorge van zyne huishouding waar.

De schoonvaders beschouwen hunne schoonzoonen als zoo veele knechts, geschikt om hun te dienen, en begeeren dus niet te werken. De nieuw getrouwde Indianen houden zig bezig met het hakken van hout, en het bouwen van de hut. Zy zyn verpligt te gaan jagen en visschen; met één woord, om te voorzien in het onderhoud van de vrouw en kinderen van hunnen schoonvader, die met de armen over elkander in zyne hangmat blyft liggen. Deeze jong-getrouwde lieden zyn ook nog aan eene zeer harde wet onderworpen. Wanneer hunne vrouw voor de eerste maal in het kraambedde bevalt, blyven zy in hunne hangmat, welke men aan het dak van 't huis vast maakt. Een stuk cassave-brood, en een weinig water maken al hun voedzel uit.

Na dit gestreng vasten eenige weken te hebben uitgehouden, laat men hen ter neder, en men maakt hun met groote visch-graaten, of tanden van eenig wild dier, eenige insnydingen op onderscheiden plaatsen van hun lichaam, het geen de Creolen noemen frelanguer. Zeer dikwils zelfs geeft men hun verscheiden zweepslagen. Met deeze plechtigheid is het nog niet afgedaan. Hy, die vader geworden is, is verplicht zig in dienst te begeven by den eenen of anderen ouden Indiaan, en zyne vrouw voor eenige maanden te verlaten. Geduurende al dien tyd moet hy zoo onderworpen zyn, als een waare slaaf. Hy moet zig onthouden van het eeten van varkens-vleesch en grof wild. Wanneer de tyd der slavernye vervuld is, gaat men uit om krabben te vangen; men vangt eene zeer groote meenigte; men rigt een festyn aan, en drinkt zig dronken; vervolgens geeft men in groote statie den man aan de vrouw te rug.

De krygs-bouwkundige FOUCIN, die de oevers der Rivier Oyapoc bereisd heeft, spreekt eene zoo algemeen aangenomene zaak eenigermaten tegen. "Men heeft stoutmoedig beweerd, zegt hy, dat eene vrouw, in het kraambedde bevallen zynde, aan alle de lasten der huishouding onderworpen was, en haaren man bediende. Het is niet anders, dan het tafereel sterk te overschaduwen, om het belangryk te maken. Maar indien men de waarheid hulde wil doen moet men toestemmen, dat de vrouwen, die bevallen zyn, negen dagen lang, door de geenen, die haar vergezellen, met de grootste gematigdheid behandeld worden, en dat zy eerst na afloop van dien tyd haare bezigheden hervatten. De mannen, wel is waar, houden hun rust, maar dit is een gevolg van hun bygeloof. Zy eeten dan niets als visch; zy onthouden, zig van alle zoorten van vleesch, zig overtuigd houdende, dat hun gedrag op het lot en het gestel van hunne kinderen invloed hebben zal."

De mannen houden nooit hun middagmaal te zamen met hunne vrouwen: de laatstgemelde dienen hun, en geven hun wasch-water, wanneer zy hunne maaltyd geëindigd hebben. De Indianen zyn gewoon, wanneer zy zitten, hunne hielen plat op den grond te zetten. Echter hebben zy een houten stoel, welken zy moulé noemen, en waar van zy by het geven van bezoeken gebruik maken. Het is een zoort van zitbank, geheel uit één stuk gemaakt, en zeer ongemakkelyk, waar van het bovenste, byna de gedaante van een boot hebbende, zoo hol is, dat men 'er tot aan het midden in zakt, en de kniën byna de kin aanraken.

De voornaamste arbeid der Indianen, en die hun het ernstigst bezig houdt, is het bouwen van hunne hutten. Dezelve zyn vierkant, maar meer lang dan breed; zommige zyn gelyks gronds, andere hebben 'er nog eene verdieping boven op. De hooge hut is eene zamenvoeging van eenige palen, die in den grond gestoken zyn, van de hoogte van omtrent agt of tien voeten, waar over men een planken vloer heen legt, met kleine lysten, gemaakt van palmboomen hout, het welk zig gemakkelyk laat klooven. Men klimt in deeze hut door middel van stammen van boomen, die niet sterk gebogen zyn, en waar op men eenige keepen of voegen gemaakt heeft, die in plaats van sporten dienen; maar deeze stammen hebben zoo weinig stevigheid, dat zy dan naar de ééne, dan naar de andere zyde overhellen. Het is zeer moeielyk om 'er met schoenen op te klimmen, en nog moeielyker om 'er af te komen. De lage hut is gebouwd van twee paalen, waar op eene lange stok of spaar rust, die het geheele gebouw ondersteunt. Men legt van alle kanten op dit dak takken van boomen, die men vervolgens met bladeren bedekt; en eene kleine deur, aan één der zyden gemaakt, vormt den ingang. De Indianen, die aan de oevers van de Oyapoc woonen, munten nogtans uit in de manier, waar op zy hunne hutten bouwen, welke veel stoutheid en cierlykheid vertoonen, uit hoofde van de weinige dikte van het daar toe gebruikte hout.

De Galibis, nabuuren van Cayenne, zyn in hunne huizen byna op elkander gestapeld. 'Er zyn 'er, waar in men zomtyds tot twintig en dertig huishoudingen telt. De veiligheid, waar mede deeze Wilden onder elkander leven, is oorzaak, dat hunne woningen in 't geheel geene sluiting hebben. De deuren staan altyd open, en men kan 'er in komen, als men wil.

Het uitgestrektste van alle Indische gebouwen is de Taboui, welke de Franschen doorgaans de groote hut noemen. Het is eigentlyk de plaats, waar de Wilden van dezelfde natie gewoon zyn by elkander te komen. Zy houden aldaar hunne vergaderingen; zy ontfangen 'er de vreemdelingen; zy houden 'er hunne plechtige feestynen, of liever hunne slemp-partyen. De Taboui, die aan het geheele volk gemeen is, is eene zoort van overdekte hal of markt, vyftig of zestig voeten lang, en tien of twaalf breed. In het midden en aan de beide einden, die altyd open zyn, plant men groote gaffels-wyze gemaakte staken, waar op men groote stukken hout plaatst, om tot een dak te dienen. Vervolgens regelt men de balken, die van boven van het gebouw tot naar beneden loopen, alwaar zy op kleine gaffels-wyze gemaakte staken rusten, van vier of vyf voeten hoogte, en die in eene reije met tusschen-vakken geplaatst zyn. Van binnen plaatst men eenige lange dwarshouten, met koorden van heesters vast gemaakt, en dienende om 'er de hangmatten der mannen aan op te hangen: want de vrouwen genieten het zelfde voorrecht niet; zy zitten gewoonlyk op die zelfde plaats, haare hielen op den grond houdende, of op een bank. Het dak van de Taboui is gedekt, even als van de andere hutten. Hoe groot deeze verblyfplaats ook zy, het timmerwerk is niet minder eenvoudig, noch beter uitgedacht, dan dat van alle andere hutten. De plaats, welke de Indianen verkiezen, is doorgaans eene hoogte, of de oever van eene Rivier. Hunne huizen, die eene groote armoede te kennen geven, zyn zonder eenige orde geplaatst; en het nabuurig land-gezicht heeft zeldzaam iets aanlokkelyks. De stilte zelfs, die in hunne wooningen heerscht, en die nu en dan alleenlyk door het geschrei van vogelen of andere dieren wordt afgebroken, is geschikt om angst aan te jagen.

De bouw-orde van de groote en kleine hut is overal dezelfde niet. By eenige volken is de eerste getimmerd in eene eironde gedaante van ronde houten, die vernuftig zyn zaamgevoegd, en met koorden van heesters aan elkander gebonden. Men overdekt dezelve met een dak van palmboom-bladeren, het welk rondom afhangt, tot op den afstand van omtrent drie voeten van den grond, uitgenomen ter plaatse van den ingang, alwaar het zelve een weinig meer verheven is. De lucht en het daglicht spelen 'er dus van alle kanten door, zonder eenige hinder te kunnen toebrengen. Men is 'er volmaakt beveiligd voor de zon, den wind en den regen.

Verscheiden andere hutten van byzondere persoonen zyn langwerpige gebouwen, insgelyks van ronde houten gemaakt, dragende een dak van eene gevelswyze gedaante, met palmboom-bladeren overdekt. Meestal is, op de hoogte van zes of zeven voeten boven den grond, eene zoldering, tot een woonplaats voor de byzondere persoonen geschikt. Deeze zoldering is gemaakt van stammen van palmboomen, die gespleten en niet breed zyn, latende openingen tusschen elkander overig, zoodanig dat de vuiligheid 'er door valt, en de lucht, zoo wel van onderen, als van ter zyden doorspeelt; want het dak zakt niet af tot op de hoogte van deeze zoldering. In het benedenste gedeelte is eene afzonderlyke plaats, met een beschot afgeschoten, tot verblyf voor de vrouwen, en om 'er den nacht door te brengen.

Het huisraad en de keuken-gereedschappen der Indianen zyn niet zeer talryk, en van weinig waarde. De voornaamste, of nuttigste, zyn hunne hangmatten, die doorgaans van catoen gemaakt zyn. 'Er zyn 'er, die van eene andere stoffe gemaakt zyn; maar zy zyn zoo gemakkelyk niet, zoo wel uit hoofde van de ruwheid der koorden, waar van zy geweven zyn, als om dat zy openingen hebbende, men voor het steken der groote muggen en andere insecten niet beveiligd is. Om deeze zoort van bedden te maken, bedienen zig de Indianen alleenlyk van vier groote stokken, van vyf of zes voeten lengte, aan elken hoek met een houten pin, of eenig koord van heesters, vast gemaakt. Zy voegen ook verscheiden draden catoen, in de lengte en aan beide zyden van dit huisraad, het welk een weinig tegen de muur is overgebogen, zeer konstig te zamen; waar na zy tusschen deeze draden eene zoort van weverspoel laten doorloopen. Zy slaan die draden telkens sterk aan, met een stok van zeer hard en een weinig snydend hout. Wanneer het weefzel van de hangmat afgemaakt is, maken zy 'er koorden aan vast, om dezelve te kunnen ophangen, waar het hun gelieft. De Indianen besmeeren hunne hangmatten dikwils met Roucou, gemengd met eenige harst, of met balsem van Copaïva, of zelfs met oly. Zy schilderen daar op allerleye zoorten van loofwerk, met eene wonderbaarlyke geëvenredigdheid. Die bedden, waar op men het gemakkelykst slapen kan, zyn de witte hangmatten, wel aangeslagen, van zeven voeten in het vierkant. De Indianen in Guiana maken dezelven zeer fraay, en van allerleye grootte.

Men gevoelt veel minder warmte in een hangmat, dan in een bed, naar de Europeesche wyze gemaakt; en de zieken, die door de koorts zyn aangetast, vinden zig merkelyk verligt, wanneer zy 'er eenige uuren in hebben doorgebragt. In plaats van een deken, bedienen zy zig van een mat, van palmboom-bladeren gemaakt: men spreidt die ook over den grond, wanneer men aldaar wil gaan liggen.

Na de hangmatten, zyn de Pagaras dat huisraad, waar mede de Indianen zig meest bezig houden. Het zyn manden of korven van verschillende grootte en gedaante. 'Er zyn vierkante, langwerpige, en ook ronde. Zy zyn met rood en zwart loof werk beschilderd. Die geenen, waar van men zig doorgaans bedient, hebben eene langwerpige vierkante gedaante. Zy zyn overal dubbeld, en tusschen beiden gevuld met Baroulou-bladeren, op dat het water niet binnenwaarts zoude kunnen doordringen. Deeze zoort van manden hebben de verdienste, dat ze zeer ligt zyn. Alle dienen zy, om 'er kleederen, huisselyke gereedschappen, en levensmiddelen in te bergen.

De manier, waar op de Indianen hun aardewerk maken, en verglasen, is niet van konst ontbloot. Zy maken potten van eene ongemeene grootte, door strooken potaarde op een platten grond naast elkander te schikkcn, dezelven te verdunnen, en aan elkander vast te maken: zy trekken daar op eenige afteekeningen en beeldtenissen, met eene aarde van verschillende kleuren: zy laten die potten vervolgens bakken; daar na doen zy 'er van buiten eene zoort van zeer lymig vernis over heen, gemaakt van eene gom, Simiri genaamd: zy besmeeren daar mede deeze potten, wanneer ze uit het vuur komen, en polysten dezelven, eer dat ze koud zyn geworden. Men ziet onder deeze potten zommigen, die drie voeten in den omtrek groot zyn. Deeze dienen, om vleesch te braden, of gekookte dranken voor feestdagen gereed te maken. Van dezelfde stof maakt men ook zeer groote ronde platen, geschikt om de Cassave te droogen.

De praauwen of booten, waar van zig de Indianen bedienen, om in de Rivieren en langs de Kusten te vaaren, behooren als het meesterstuk; van hun vernuft beschouwd te worden. Deeze praauwen, wier ligtheid verwonderlyk is, zyn van een uitgeholden stam van een boom, en wel van één stuk, gemaakt. Zomtyds zyn zy aan de kanten met stukken hout opgehoogd. 'Er zyn 'er, die dertig of veertig voeten lang zyn; en andere, die puntsgewyze eindigen, zyn zoo klein, dat zy naauwlyks twee of drie menschen kunnen bevatten: ook kantelen zy dikwils om; doch de Indianen ontrusten zig daar over niet, dewyl zy het zwemmen volmaakt verstaan. Zy keeren hunne vaartuigen dadelyk om, hoosen 'er het water uit, en gaan 'er weder in.

De manier, waar op zy gewoon zyn die praauwen te bouwen, is zeer eenvoudig. Zy zoeken een boom van negen of twaalf voeten dikte, en zoo recht, als zy dien maar vinden kunnen: zy maken in denzelven, in de lengte, eene opening van negen of tien duimen: vervolgens haalen zy 'er het hout van wederzyden van binnen uit, wel zorge dragende, dat zy dit doen op dezelfde maat van dikte, ten einde de praauwen haare rondte zouden behouden. Dit gedaan zynde, keeren zy den boom om, ten einde denzelven van buiten te bewerken. Aan het voorste gedeelte maakt men denzelven gewoonlyk spitser, en zomtyds zyn de beide uiteinden in breedte aan elkander volmaakt gelyk. Voornamelyk houdt men in het oog, om 'er over al eene gelyke dikte aan te geven. De dikte van den bodem is doorgaans van twee duimen: de zyden van anderhalven duim, en de randen slechts van één duim. Om de boot open te maken en te verwyden, plant men langs de timmerwerf, die een weinig verheven moet zyn, palen op den afstand van drie of vier voeten van elkander. Men legt van binnen en van buiten vuuren aan; en wanneer de boom door heet is, heeft men een stuk hout, in de gedaante van een nyptang, waar mede men de kant van de boot by herhaling naar zig toe trekt, zoo dat dezelve in drie of vier uuren tyds geheel moet zyn open gemaakt. Men moet altyd water by zig hebben, om de hette van het vuur te matigen, in geval het zelve te sterk mogt zyn, en de boot gevaar mogt loopen van te verbranden.

De Indianen maken zelden randen aan hunne praauwen, om dat 'er spykers, planken, en andere dingen toe noodig zyn, welken zy niet kennen, voor al de geenen, die diep landwaarts in woonen. Zy vergenoegen zig derhalven, om de kanten van agteren tot vooren met stukken van palmboomen, die de dikte van eene halve vuist hebben, op te hoogen. Zy weten dezelve aan de praauw zoodanig vast te maken, dat 'er geen water kan door komen, zoo de golven 'er niet over heen loopen. Aan het agterste gedeelte maakt men een roer vast, of anders bestuurt men dezelve met een roeyriem. Het handvat van deeze zoort van riem, veel gelykende naar een bakkers schop, eindigt gewoonlyk met een halve maan, om het des te beter met de hand te kunnen vast houden. Het gedeelte, het welk in het water bewogen wordt, is zeer dun, en wordt aan het einde al langer hoe dunner. De Wilden houden zig niet alleen op met roeijen, maar ook met zeylen. Hun zeyl is van eene vierkante gedaante, en gemaakt van stukken van palmboomen, die in de lengte gespleten, en tot latten gesneden zyn, in goede orde naast elkander gerangschikt, en met koorden van heesters, of draden van zekere plant, Pite genaamd, vast gehecht.

Alle de Indianen zyn zeer bekwaam in de scheepvaart. De heer FOUCIN, Officier onder de Ingenieurs, die langen tyd in Guiana dienst gedaan heeft, is de Rivier Oyapoc komen afvaaren, onder het geleide van twee Indianen. "Elk oogenblik, zegt hy, moet men onaangezien den stroom, aan de praauw eene nieuwe wending geven. Indien men den doortocht mistte, zoude men tegen de klippen aan stukkea stooten. De eerste waterval van deeze Rivier is de gevaarlykste: indien men geen volkomen vertrouwen op de Indianen stelde, zoude men waarlyk beängst worden. Men ontmoet aldaar, in zeer naauwe vakken, zeer hooge watervallen. Zonder vergrooting gesproken, de kanten van de praauw raakten byna van wederzyden tegen de klippen aan. Men vaart altyd werkelyk langs de klip, die tegen den stroom over ligt. Het oog der beide Indianen, die met roeijen bezig zyn, moet zoo scherpziende zyn, als hunne arm sterk is. Zomtyds gaan zy boven op hunne banken staan, om den weg juist af te meten; de overweging en de uitvoering volgen elkander zoo gezwind als bliksem-straalen: jonge lieden alleen zyn tot deeze vaart geschikt. De oudste der roeijers bereikte naauwlyks twintig jaaren. Van natuure vrolyk zynde, lachen zy onophoudentlyk. Een vogel, een visch, trok hunne aandacht; dadelyk vlogen zy naar hunne pylen. Het behaagde my niet, dat zy zig met dit tydverdryf bezig hielden, wanneer wy ons in de watervallen bevonden; maar wetende, dat zy niet gaarne worden tegengegaan, zeide ik 'er niets van, en ik heb 'er my wel by bevonden. Hier uit kan men afnemen, dat hy, die de praauw bestuurt, een goed gezicht, zoo wel als kragten, hebben moet. Ik ken geen voorbeeld van zulk eene zonderlinge manier van vaaren; zy is zeer merkwaardig; men kan ze niet anders, dan met zulk eene roeyriem, te werk stellen."

De gewoone wapenen der Indianen in Guiana zyn de boog, de pylen, en de knods, met welke laatste men iemand met éénen slag de herssens inslaat. Het is een zoort van liniaal, byna een duim dik, en twee voeten lang, in het midden smal, en drie of vier duimen aan de beide einden breed, zynde de hoeken als een scherpe vischgraat uitgesneden. Dit wapentuig wordt altyd van zeer hard hout gemaakt.

De Palicours bedienen zig van een halve piek of braadspit, welke zy Serpo noemen. Het is een meer dan gemeen wapentuig, om zoo te zeggen, alleen geschikt voor de voornaamsten des volks. Tot een wapentuig van verdediging hebben zy een schild, gemaakt van zeer ligt hout, het welk zy van buiten met verscheiden kleuren beschilderen. Het heeft eene byna vierkante gedaante, en is van binnen een weinig hol; in het midden is een zoort van handvat, om het des te steviger te kunnen vast houden.

Deeze verschillende volken worden elk door een Opperhoofd bestuurd, dien wy Capitain noemen. Zyn gezag wordt hem eigentlyk nog by verkiezing, nog by erfvolging opgedragen. Wanneer een Opperhoofd oud geworden is, en zyn einde wordt te gemoet gezien, heeft het algemeen gevoelen reeds bestemd dien geen van zyne naaste vrienden, die het meest geschikt is, om hem op te volgen, het zy uit hoofde van zyne jaaren, het zy van zyn caracter, of zyne groote gemeenzaamheid met den Capitain, die hem reeds bevorens als zynen medehelper, en opvolger behandelde. Hy vervult zyne plaats, zonder dat dit eenige moeite of wanorde veroorzaakt.

Het gezag van dit Opperhoofd is meer vaderlyk, dan gestreng. Hy is belast met de zorge der regeering, met die van 's volks veiligheid, en van het onderhoud van weduwen en weezen, enz. Hy geeft geene belooning, en oeffent ook geene straffe uit. Zyn vermogen bestaat daar in, dat hy eene grootere uitgestrektheid van eigendommen en bouwlanden heeft, dewyl hy meerder bedienden heeft; om dezelven te doen bearbeiden, zynde zyn huisgezin doorgaans zeer talryk, (want hy inzonderheid heeft verscheidene vrouwen,) terwyl elk één, tot dit volk behoorende, op zekere tyden, of wanneer hy het vordert, het geen echter zelden gebeurt, verpligt is voor hem te arbeiden.

Die naar deezen grooten eere-post staat, verklaart zyn oogmerk, door in zyne wooning te rug te komen, met een rondas of schild op het hoofd; met nedergeslagene oogen, en eene diepe stilzwygendheid in acht nemende. Hy deelt zelfs zyn oogmerk niet mede aan zyne vrouw en kinderen; maar zig naar een hoek van zyne wooning begeevende laat hy zig aldaar eene kleine verschanssing maken, die hem naauwlyks de vryheid overlaat om zig te kunnen bewegen. Daar boven hangt men zyne hangmat, op dat hy geene gelegenheid hebben zoude om met iemand te spreken. Hy gaat van die plaats niet, dan om aan de behoeften der natuur te voldoen, en om de harde beproevingen te ondergaan, welken de andere Capitains hem van tyd tot tyd opleggen.

Men laat hem, zes weken lang, een zeer gestreng vasten onderhouden. De nabuurige Capitains komen hem des morgens en des avonds bezoeken. Zy stellen hem voor, dat hy, om zig den rang, waar naar hy staat, waardig te maken, geen gevaar moet vreezen, dat hy niet alleen de eere der natie zal hebben te handhaven, maar zelfs wraak te nemen over hun, die hunne nabestaanden en vrienden in den oorlog gevangen hebben genomen, en dezelven eenen wreeden dood hebben doen ondergaan; dat arbeid en vermoeying voortaan zyn deel zyn zullen, en dat hy geen ander middel hebben zal, om hoogachting te verwerven.

Na deeze aanspraak, welke hy met zedigheid aanhoort, geeft men hem eene meenigte slagen, om hem daar door te kennen te geven, wat hy al te lyden zoude hebben, indien hy in de handen van de vyanden zyner natie viel. Geduurende de uitvoering daar van, staat hy regt over einde, met de handen kruislings op het hoofd. Elke Capitein geeft hem op het lyf drie zwaren slagen met wortels van palmboomen. Dit wordt twee malen daags geduurende zes weken herhaald. Men slaat hem op drie plaatsen van het lichaam, op de borst, op den buik, en op de dyen. Het bloed stroomt; en in de zwaarste pyn moet dit aanstaande Opperhoofd geene de minste beweging maken, noch de geringste blyk van onverduldigheid betoonen. Hy keert vervolgens naar zyne gevangenis te rug, en heeft vryheid om in zyne hangmat te gaan liggen; boven dezelve plaats men, als zegeteekenen, alle de roeden, die ter zyner kastydinge gediend hebben. De jonge lieden, tot zyne wooning behoorende, maken dezelve, ook staande dat de kastyding wordt uitgeoeffend; en vermits elke Capitain niet meer dan drie slagen geeft, heeft men zeer veele roeden noodig, wanneer het getal van die Capitains groot is.

Indien hy dit zes weken lang doorstaat, beproeft men hem nog: op eene andere wyze. Alle de Opperhoofden der natie verzamelen zig by elkander, deftig uitgedoscht, en verbergen zig, in den omtrek van zyne woonplaats, tusschen de struiken, van waar zy een afgryzelyk geschreeuw doen hooren. Met de pyl op den boog gespannen, treden zy op eene ruwe wyze in zyne woning; zy neemen hem mede, schoon door zyn vasten, en de ontfangene slagen reeds sterk verzwakt. Zy dragen hem in zyne hangmat, binden dezelve aan twee boomen vast, en doen 'er hem uitgaan. Even als de eerste keer, bereidt men hem door eene aanspraak tot het geen hy zal ondergaan; en om zynen moed op nieuw te beproeven, geeft elk hem een en geesselslag, nog veel harder dan bevorens. Hy gaat vervolgens weder liggen; en men legt rondom hem hoopen van zeer stinkende kruiden, die men in brand steekt, zoo dat hy 'er de hette met smarte van gevoelt, maar echter zoo, dat de vlam hem niet raken kan. De rook alleen, die hem van alle kanten omringt, doet hem zeer veel ongemak lyden. Hy wordt half gek in zyne hangmat, en zoo hy in dezelve blyft, vervalt hy in zulke zwaare flaauwten, dat men hem voor dood zoude houden. Men geeft hem eenigen sterken drank, om zyne kragten te herstellen; maar hy koomt zoo dra niet tot zig zelven, of men verdubbelt het vuur, en doet hem nieuwe vermaningen. Terwyl hy midden in dit lyden is, brengen alle de anderen hun tyd door met rondom hem te zitten drinken. Eindelyk, wanneer zy denken, dat hy op den hoogsten trap van zwakte is, doen zy hem een halsband en een gordel om, gemaakt van bladeren, welken zy met groote zwarte mieren vullen, wier steek uittermaten pynlyk is. Deeze beide verciersels hebben schielyk het vermogen, om hem door nieuwe pynen te doen ontwaken. Hy staat op, en, indien hy nog kragten genoeg bezit om over einde te staan, giet men hem door een zeef een geestryk vocht over het hoofd. Dadelyk gaat hy zig in de naast by zynde Rivier of Fontein wasschen, en keert naar zyne wooning te rug, alwaar hy een weinig rust kan nemen. Men doet hem zyn vasten aanhouden, maar met minder gestrengheid. Hy begint klein gevogelte te eeten, doch geene anderen, dan die door de overige Capitains gedood zyn. De mishandelingen verminderen, en het voedzel vermeerdert trapsgewyze, tot dat hy zyne voorige kragten herkregen heeft. Als dan wordt hy verklaart Capitain te zyn: men geeft hem een nieuwen boog, en al wat verder tot zyne waardigheid behoort. Intusschen dient deeze ruwe beproeving alleen om Krygs-Oversten, of Opperhoofden van minderen rang te maken. Om tot den eersten rang verheven te worden, moet hy in het bezit zyn van eene praauw, door hem zelven gemaakt, en die eenen langduurigen en moeijelyken arbeid vordert.

De manier des Lands, om Artsen, by hen Pieis of Piaies genaamd, te maken, is niet minder merkwaardig. Die deezen voornaamen eere-post begeert, brengt eerst omtrent tien jaaren door by eenen ouden Arts of Piaie, wien hy verpligt is ten dienste te staan, deszelfs onderwyzingen ontfangende. Deeze oude Arts geeft acht, of hy de noodige verëischten heeft: hy moet boven de twintig jaaren oud zyn.

Wanneer de tyd der beproevinge gekomen is, doet men den aanstaanden Arts vasten, met meerder gestrengheid zelfs, dan omtrent den Capitain plaats had. De oude Piaies af Artsen verzamelen zig by elkander, en sluiten zig met hem in eene hut op, om hem het voornaamste geheim van hunne konst, in bezweeringen bestaande, te leeren, In plaats van hem te geesselen, laat men hem danssen, doch met zoo weinig tusschenpoozing, dat, gemerkt den staat van zwakte, waar in hy zig reeds bevindt, hy spoedig in bezwyming nedervalt. Dan doet men hem ook gordels en halsbanden aan, vol met groote zwarte mieren. Om hem met de geweldigste middelen gemeenzaam te maken, steekt men hem vervolgens eene zoort van tregter in den mond, waar door men hem eene groote meenigte van tabak-sap doet doorzwelgen. Zulk een vreemd geneesmiddel veröorzaakt hem ontlastingen, die zelfs tot bloedstortingen overslaan, en verscheiden dagen duuren. Wanneer deeze laatste beproeving is afgeloopen, verklaart men hem tot Piaie of Arts, en dat hy met het vermogen, om alle zoorten van ziekten te geneezen bekleed is. Om echter die beproeving nog te doen aanhouden, moet hy drie jaaren lang vasten, daar in bestaande, dat hy het eerste jaar niets anders eet, dan gierst en cassave; het tweede jaar eenige vrugten, met deeze zelfde zoort van brood; en het derde jaar, dat hy zig vergenoegt, met daar by nog eenig klein gevogelte te voegen. Maar de meeste gestrengheid bestaat in het onthouden van sterke dranken. Geene Piaies, of Artsen, hebben het recht om hunne konst te oeffenen, dan na deezen loopbaan van beproevingen te hebben afgeloopen. Wanneer één van hun by een zieken geroepen wordt, onderzoekt hy denzelven, betast hem alle de deelen van het lichaam, drukt dezelven, blaast 'er op, en eindelyk maakt hy een klein afgeschoten vertrekje in de nabyheid van de hangmat, waar in de zieke ligt. Hy overdekt dit vertrekje met bladeren, en begeeft zig in het zelve met alle zyne geneeskundige werktuigen, die in eene zoort van weitas besloten zyn, en houdende eene groote calebas in de hand, gevuld met drooge en harde zaden, veel naar peper gelykende. Dezelve dient om den Duivel te bezweeren, dien men altyd als de oorzaak der ziekten beschouwt. De Piaie, of Arts, in zyn vertrekje opgesloten, schudt deeze calebas om, maakt een groot geraas, zingt, schreeuwt, en roept zyne Godheden aan. Hier mede houdt hy aan twee of drie uuren lang. Eindelyk, zyne stem veranderende, eenige zaadkorrels in zyn mond steekende, en met eene kleine calebas voor den mond sprekende, hoort men deeze ontzettende woorden: "De Duivel is tegen den zieken uittermaten vergramd; hy wil hem doen omkomen, na hem een geruimen tyd gemarteld te hebben." De omstanders, over deeze uitspraak ter neder geslagen, maken een akelig geschreeuw, en smeeken den Piais om den boozen geest te vrede te stellen, al moest ook alles, het geen het huisgezin bezit, daar aan worden te kost gelegd. Hy geeft gehoor aan deeze verzoeken, en bezweert den Duivel, om zig te laten bewegen. De donderende stem antwoordt, dat deeze of geene zaak daar toe noodig is, en aanstonds wordt dezelve gegeven. Vervolgens is het dienstig te weten, welke de zitplaats van de kwaal is, en welk geneesmiddel men tegen dezelve behoort te bezigen. Daar op volgen nieuwe bezweeringen, nieuwe verzoeken en nieuwe geschenken. Wanneer men aan den kwakzalver alles gegeven heeft, waar in hy lust had, zuigt hy aan het deel, in 't welk de zieke het meeste ongemak gevoelt, en kleine stukjens been, welken hy vooraf in zyn mond gestoken heeft, uitspuwende, zegt hy: zie daar de oorzaak van de kwaal; haast u dezelve te verbranden, en zyt verzekerd, dat de zieke in 't kort hersteld zal zyn.

Deeze voorzegging wordt nu en dan bewaarheid; want 'er worden dikwils wonderbaarlyke geneezingen gedaan, door de verbeelding op eene levendige wyze gaande te maken. Indien het tegendeel gebeurt, en de zieke koomt te sterven, verklaart de bedrieger, dat de geschenken aan den Duivel niet met een goed hart gegeven zyn, het geen deszelfs gramschap op nieuw heeft aangezet. Een van deeze Piaies, of Artsen, meer minziek, dan inhaalend zynde, liet de geenen, die hem raadpleegden, van gebrek vergaan, en deedt vervolgens aan hunne weduwen den voorslag tot een huwelyk. Hy wierd de man van drie vrouwen, welken hy op deeze wyze verkreeg.

Hoe helachelyk ook de voorschriften deezer Artsen zyn mogen, zy worden altyd naar de letter uitgevoerd. Van hun eerste bezoek af, schryven zy een gestreng vasten aan den zieken, en aan alle zyne nabestaanden voor. De Othomacos besproeijen de zieken aanhoudend met koud water; eene manier, die hen spoedig van kant helpt. De Quaybas en Chiricos dompelen dezelven, tot aan den hals, in geweekte kley, of water, om hun van de koorts te geneezen; en schoon men hen doorgaans dood vindt, wanneer men 'er hen wil uithalen, blyven zy niettemin by dit gebruik, hoe ongerymd en gevaarlyk het ook zyn moge.

De Indianen zyn de meesten hunner ziekten verschuldigd aan de gewoonte, om zig al te dikwils met sterke dranken, welken zy weeten te bereiden, dronken te drinken. Zy zouden zig zelven kunnen behandelen, indien zy minder vooroordeelen hadden. Een zeer groot aantal van hun leeft tot by de honderd jaaren. De kennis, welke zy van verscheiden enkelvoudige geneesmiddelen hebben, stelt hen in staat, om wonderbaarlyke geneezingen te bewerken. BIET beweert, dat zy een zekeren wortel hebben, die de vergiftigdste wonden geneest, en de kragt bezit, om gebroken pylen uit te trekken. Hy verzekert deezen wortel gehad, en op het Eiland Barbados geplant te hebben. Maar waar koomt het doch by toe, dat andere reizigers hier van niet spreken?

In weerwil van het zoo even verhaalde, ten aanzien van de Artsen der Indianen, beschuldigt men deeze volken, over 't algemeen, van eene groote verwaarloozing van alle zieken. Het is hun zeer onverschillig, of de zieke eenig voedzel gebruikt, of niet. Wanneer het uur van hunne maaltyd gekomen is, vergenoegen zy zig, met, zonder een enkel woord te spreken, een gedeelte eeten, het welk men hun heeft toegediend, onder zyne hangmat te plaatsen. Met dit al hoort men den zieken nimmer klagen, noch het minste geschreeuw maken, welke pyn hy ook lydt. Hy sterft met eene verbaazende gerustheid, niets vreezende, noch hopende na dit leven. Die geenen van deeze volken, welke de onsterflykheid der ziel gelooven, verbeelden zig, dat dezelve rondom hunne graven omdwaalt.

ZESDE HOOFTSTUK. Behandelingen, welken de Indianen in Fransch Guiana ondergaan hebben.--Middelen om hun voor de Völkplanting nuttig te maken.[bewerken]

In het begin, toen de Franschen zig in Guiana nederzetteden, stelde men de Indianen in eenen staat van slavernye, en maakte hen tot een voorwerp van koophandel. De Regeering dit hatelyk misbruik verboden hebbende, zoo dra zy daar van kennis kreeg, deedt men het zelfde ten aanzien van de Indianen, die uit de Binnen-Landen kwamen, en aan andere Europeesche volken toebehoorden. Wanneer eindelyk dit laatste middel door gestrenge verbonden ontnomen wierd, veröorloofden zig de blanken, van het vertrouwelyk character der Indianen, en hunne geneigdheid tot sterke dranken, misbruik makende, om dezelven, gedeeltelyk met hunne toestemming, gedeeltelyk met geweld, tot arbeid en diensten te gebruiken, waar voor zy hun zeer slegt betaalden.

Wanneer middelen van overreding daar toe niet meer hielpen, stelde men beveelen van de Regeering of Bevelhebbers in de plaats. Door een gebruik, het welk eenigermaten tot een wet geworden was, bestond het loon, het welk deeze arme Indianen voor een maand arbeids genoten, in anderhalf el van eene grove roode stof, die men hun voor zes livres aanrekende.

De Gouverneurs noodzaakten de sterkste manspersoonen van dit merkwaardig volk tot lange en moeijelyke diensten, tot jagen en visschen, ten behoeven van de Opperhoofden der Volkplanting.

Hier van was het gevolg, dat deeze ongelukkigen, die, om van hun onderhoud zeker te zyn, geduurende het goede jaargetyde hadden behooren te arbeiden, naar hunne woonplaatsen te rug keerden op een tyd, dat zy zig tot deezen zoo hoognoodigen arbeid niet meer begeven konden. By hunne aankomst vonden zy dikwils hun huisgezin ten prooy van hongersnood, of ten minsten half vervallen. Wanhoop, ellende, slecht voedzel, het welk men zomtyds aan de beesten niet gegeeven zoude hebben, deeden hen eindelyk sneeven.

Zulk eene verkeerde handelwyze had tot haaren grondslag het vooröordeel van de meeste blanken, die verönderstelden, dat deeze Indianen een slag van menschen waren, verre beneden hun, en geschikt, om aan hun onderworpen te zyn. Dit ongerymd denkbeeld was strydig met de beveelen, welken de Regeering ten deezen opzigte altyd gegeven heeft. Dezelve had de Indianen voor vrye menschen verklaard, die met de blanken gelyk stonden; en nimmer hebben de voornaamste en gegoedste inwooners eenig vooröordeel gehad, tegen de huwelyks verbintenissen met Indiaansche vrouwen, noch tegen de kinderen, die daar uit geboren werden, en van de Europeesche in 't minst niet onderscheiden zyn.

Zy, die binnen 's Lands, uit hoofde van hunne posten, deeze buitensporigheden behoorden tegen te gaan, waren 'er dikwils zelve schuldig aan, of ten minsten zy gedoogden dezelven. Zulk een gedrag heeft ongevoelig den ondergang of de verhuizing van een groot getal Indianen veroorzaakt. Alle de landstreeken in de nabuurschap onzer bezittingen gelegen, zyn 'er thans door ontvolkt

De Burger LESCAILLIER, van wien wy deeze byzonderheden ontleenen, stelt zig zelven de vraag voor, of men het ongeluk van deeze volken niet berokkenen zoude, door hen in de zelfde maatschappye met ons te doen leven, en onze zeden en gebruiken te volgen? Hy antwoordt neen, mits men hun op eene rechtvaardige wyze behandelde. Door hen te beschaven, en in gemeenschap met de blanken te brengen, zeg hy, zal men den haat en de jaloersheid uitdooven, die de verschillende Indiaansche volken verdeelen; men zal hen allen, ten langen lesten, tot een eenig volk zamen smelten. Men zal de vooroordeelen, die hun verblinden, doen verdwynen. Zy zullen het zeker vooruitzicht hebben op een bestaan, het welk, in hunnen tegenwoordigen staat, maar al ta dikwils wisselvallig is.

By de voortbrengzels, die het Land van zelf oplevert, zullen zy die geenen voegen, welken de arbeid hun in meerder overvloed en volkomenheid bezorgt. Tegen verruiling van hunne waaren, zullen zy zig gereedschappen, gewerkte stoffen, koopwaaren aanschaffen, waar van zy nu, of in 't geheel niet, of slechts gebrekkig voorzien zyn. Men zal voor al zorge dragen, om hun vee van allerleije zoort te beschikken, waar voor zy het noodig voedzel verkrygen zullen, door, na het omhakken der bosschen, weilanden aan te leggen, Door onder dit volk werkzaame blanken te vermengen, zal men hun den landbouw, de handwerken en de noodzakelykste konsten der Europeanen leeren. Eenige weinige jaaren zullen voldoende zyn, om deeze kwalyk bestuurde, en zoo lang verachte, landstreek van gedaante te doen veranderen,

De straks genoemde Bestuurder had eenigen van deeze middelen beproefd, en daar van reeds blykbaare uitwerkingen bespeurd.

De Indianen, die onder de zendelingen van Macary waren ingelyfd, hadden levensmiddelen, catoen, tabak, voortgeteeld. Zy hadden gezouten visch, maniok meel, (couac,) tabak in carotten, op de Brazilsche manier, in de hoofdplaats aangebragt: wel is waar, in eene kleine hoeveelheid, maar genoegzaam, om daar van voor het vervolg goede gedachten te vormen. De meesten droegen kleederen en schoenen naar de manier der blanken, wier taal zy ook spraken. De vyf Hoofd-Capitains, of Opperhoofden van dit Gewest, beesten gevraagd hebbende, om aan te kweeken, deedt men 'er hun eenigen toekomen.

Die van Conani bereikten byna denzelfden trap van beschaafdheid.

De Indianen van de Rivier Aprouago, ten getale van twaalf honderd, hebben dezelfde vorderingen gemaakt. Zy hebben gebruik gemaakt van de volkomene vryheid, die hun, met opheffing van alle diensten, was te rug gegeven, en zy hadden reeds regelmatig aangelegde Catoen- en Koffy-Plantagiën tot hun eigen onderhoud. Eene aanmerkelyke verhuizing van Indianen uit de Binnen-Landen, door het zagter Regeerings-bestuur, het welk ten aanzien deezer volken meer en meer werd in acht genoomen, uitgelokt, vermeerderde het getal der inwooners in den omtrek der Rivier Aprouage.

De Indianen, by de Rivier Kaw woonende, ten getale van meer dan vyftig, hadden insgelyks zeer fraaije beplantingen. Zy hadden ook het voornemen, om beesten te weiden.

Van de Rivier Kaw, tot aan de Rivier Kourou, vindt men geen enkelen Indiaan. By de laatstgemelde waren twee bevolkingen, uit omtrent zestig persoonen bestaande, zynde het ongelukkig overschot van een zeer groot aantal, die voor de rampzalige volkplanting, in 't jaar 1763 ondernomen, in dit gedeelte gevonden werden.

Een Planter, genaamd TERRASON, en woonende te Carouabos, omtrent twee en een halve myl onder den wind van Kourou, heeft in zyne nabyheid een klein Indiaansch volk by elkander verzameld, en eenigermaten tot zyn eigen aangenomen. Hy heeft hen tot den landbouw aangemoedigd. Hun eenig denkbeeld van onze genietingen gevende, heeft hy hun geleerd zig dezelven door hunnen arbeid aan te schaffen. Hy heeft hen vooral onderwezen in de konst van beesten te weiden, eene konst, waar van hy hun alle de voordelen geleerd heeft.

De Indianen van de landstreek van Siniamary zyn, even als de anderen, van alle slaafsche diensten omtrent de blanken vry gesteld. Zy hebben beplantingen aangelegd, waar toe men hun eenige gereedschappen geschonken heeft.

Anderen van dezelfde nabuurschap hebben om beesten verzogt, Zy waren daar toe, zoo door de Regeering zelve, als door het voorbeeld der Indianen van Iracoubou, die tien koeyen en een stier ontvangen hadden, uitgenoodigd. Men bezorgde hun, twee maanden lang, iemand, die hun in het oppassen van hun vee onderrigtte. Dezelfde persoon moest zig van tyd tot tyd vervoegen by de andere Indianen, die zig op de veefokkerye toeleiden.

Men oordeelde het nuttig te zyn, om in het gedeelte, dat onder den wind gelegen is, te Mana en te Marony, twee bevolkingen aan te leggen, en daar door eene verzameling van Indianen van geregelde levens-manieren te maken. Behalven de oogmerken van burgerlyke beschaving en bebouwing der landen, stelde men een geschikt Opperhoofd aan, om deeze Indiaansche volken te bestuuren, daar mede bedoelende, om met hun in door hun bewerkte goederen handel te dryven, en hunne geduurige reizen naar Surinamen voor te komen, van waar zy de benoodigde koopwaren by verkiezing gingen halen, niet alleen om dat zy 'er digter by woonen, maar vooral, om dat zy dezelven aldaar van betere zoort vinden.

Door deeze middelen, en eene aanhoudende oplettendheid, kan men den algemeenen welvaart van eene Volkplanting bevorderen, die al den aandacht der Regeering verdient. De volkrykheid der aldaar woonende Indianen zal van zelve vermeerderen. Hun voorbeeld zal uit de Binnen-Landen, zelfs uit die streeken, welke buiten onze grenspalen gelegen zyn, verscheiden van hunne nabestaanden en bondgenooten lokken; iets, waar mede zy zig reeds beginnen bezig te houden. Een der Capitains had het ontwerp gevormd, om naar Hollandsch Guiana te gaan, en zelfs tot aan de Rivier Orenoco, van waar hy dagt verscheiden Indianen, zyne nabestaanden of vrienden zynde, mede te brengen, door hun berigt te geven van de manier, op welke zy by de Franschen werden aangemoedigd.

Het oogmerk van den meergemelden Bestuurder was bovendien, om dit volk door huwelyken met de blanken tot eene gemengde zoort te maken, en die huwelyken te bevorderen, zoo dikwils hy onder hun een vlytig en braaf man, die in eene Indiane zin had, gevonden zoude hebben. Insgelyks zoude hy Indianen hebben laten trouwen met blanke vrouwen, die van goede zeden en arbeidzaam waren. Men zoude aan de mannen landeryen, en aan de vrouwen gereedschappen, werktuigen tot den landbouw behoorende, beesten, en dingen van de eerste behoefte, tot eene huwelyks-gift gegeven hebben. "Geduurende het kort verblyf, door my in deeze Volkplanting gehouden, zegt de Burger LESCAILLIER, heb ik slechts twee van deeze huwelyks verbintenissen kunnen beproeven, die my zyn toegeschenen volmaakt gelukt te zyn." [16]

Op die wyze zoude men uitgestrekte Landen, die, tot hier toe, byna geheel aan de Natuur waren overgelaten, in gelukkige, volkryke en wel bebouwde Landstreeken, hervormd zien. Het Fransche volk, wiens bezittingen in Guiana niet meer dan groote woestenyen zyn, zoude in de daad eigenaar worden van een Land, byna zoo uitgestrekt, als Frankryk zelve. Het zoude eene talryke bevolking tot zig trekken, bestaande uit eene zoort van inboorlingen, hoedanigen men in geene van onze andere Volkplantingen ontmoet.

ZEVENDE HOOFTSTUK. Hooge en lage Landen.--Timmer-hout.--Voortbrengzels van Fransch Guiana.--Levens-middelen, tot de tafel dienende.[bewerken]

Wanneer men de reize van den Capitain STEDMAN gelezen heeft, is het minder noodig, om nopens de voortbrengzels van Fransch Guiana breedvoerig te handelen.

In Guiana onderscheidt men, in 't algemeen, hooge en lage Landen. Laaten wy met de beschryving der laastgemelden beginnen.

De kusten van Guiana worden byna overal door laage en verdronkene landen omzoomd. Dezelve bestaan uit groote vlakten, door het afloopen van het zee-water gevormd wordende, waar van veelen kortlings opgekomen, anderen zedert eeuwen herwaards aanwezig zyn. Deeze zoorten van vlakten worden by elk gety tot de hoogte van één voet, agttien duimen, of twee voeten, iets meerder of minder, overstroomd, en loopen weder droog. Zy zyn overäl bewassen met Paletuvier-boomen, of eenige andere groote planten, die op een slyk-grond, waar in men ten minsten tot aan de kniën inzakt, ondoordringbaare bosschen uitmaken. Van dien aart is het Land aan alle de zeekusten, tot de diepte van drie of vier mylen, gelyk ook langs de oevers der voornaamste Rivieren.

Men ziet dikwils deeze slykbanken, door de zee aan de kust van Guiana aangespoeld, gezwinden voortgang maken, en de roode Paletuvier-boomen aldaar welig opgroeijen. Op gelyke wyze vormen zig ook Eilanden in de monden der Rivieren, en zelfs hooger, op die plaatsen, waar ebbe en vloed plaats heeft. By beurten, zonder dat men 'er eenig juist tydperk van bepalen kan, brengt de zee, in plaats van slyk aan te spoelen, zand en schelpen op de kust. Als dan vormen zig zandbanken, of eene zoort van lange niet zeer hooge duinen, en de roode Paletuvier-boomen, die niet dan in zout water groeien, zig van het zelve beroofd vindende, sterven van tyd tot tyd.

Deeze lage en verdronkene Landen zyn de vrugtbaarste in de geheele Volkplanting; maar 'er valt echter tusschen dezelven eene keuze te doen. Zy zyn alle, ja zelfs de meeste, niet van de beste zoort. Men kent de vrugtbaarsten daar aan, dat onder eene zwarte, of hoog bruine aarde, uit verrotte planten voortgekomen, en naar mest gelykende, ter diepte van zestien of agtien duimen, een slykgrond gevonden wordt, van eene graauwe of bleek blaauwachtige kleur, overal van gelykzoortigen aart, en die zig zeer gemakkelyk laat omspitten. Men kan 'er insgelyks met de hand, en zonder veel moeite, een stok in steeken, al was hy zelfs twintig of dertig voeten lang. Wanneer by dit teeken koomt de nabyheid van de zee, welker lucht de Plantagiën vrolyker, en het verblyf op dezelven gezonder maakt, of ten minsten, indien men niet verder dan ten hoogsten twee mylen binnenwaarts van den mond van eene Rivier af is, kan men, mits behoorlyk arbeidende, zig van eenen goeden uitslag verzekerd houden. Men moet echter ook oplettend zyn, om zulke plaatsen te verkiezen, welken de zon gewoon is te beschynen, tot op eene zekere hoogte, het geen duidelyk is af te nemen uit de grootte van de boomen, en de dikte van die bovenkorst van aarde, welke uit verrotte overblyfzels van planten bestaat. Die lage landen, welke kortlings door de zee gevormd zyn, zyn al te zacht: men kent dezelven aan de jongheid der Paletuvier-boomen.

De aarde, die deeze lage landen tot op eene dikte van twintig duimen, overdekt, zakt meer dan de helft in, vermits zy door de lucht en zon verdroogt. Deeze aarde is ongetwyffeld nuttig, maar het slyk, dat 'er onder zit, is tot de voortplanting het meest geschikt.

De lage landen, welken men tot het aanleggen van groote beplantingen boven alle anderen behoort te verkiezen, verëisschen in het begin meerdere onkosten, dan de hooge landen, om dat men dezelven boven water moet brengen. Wanneer het regen-saisoen geëindigd is, namelyk in de maand July, moet men zig met het droogmaken derzelven bezig houden. Het jaar-getyde, het welk tot deezen arbeid gunstig is, eindigt met de maand December. Men kan deeze onderneming niet goed volvoeren, of men moet 'er ten minsten honderd duizend livres aan kunnen besteden. 'Er zit meer voordeel op het doen van eene groote onderneming, dan van eene middelmatige. De kosten van Negers, het eerste oprigten van wooningen, en werkplaatsen, het getal der persoonen, die tot huisselyke en andere diensten noodig zyn, zyn voor eene kleine Plantagie dezelfde, als voor eene groote, Het is ook noodig, dat hy, die dusdanige onderneming doet, het verëischte character, standvastigheid en kundigheden bezitte, die hem in staat stellen, om zyne onderneming zelf te bestieren: anders moet hy een Opzigter zoeken, die kunde, yver en werkzaamheid zamenpaart; zeldzaame hoedanigheden, welken men niet te ruim betalen kan, wanneer zy zig in denzelfden persoon vereenigen. Zie daar dan wederom een nieuw punt van bekostiging.

De hooge of bergachtige landen zyn ten aanzien van de zoort van aarde zeer verschillende. De één, die zandig is, en op eene groote vlakte niets dan lage planten voortbrengt, wordt Savane, of zand-woestyn genoemd. Op zommigen derzelven echter wassen groote boomen, waar onder men 'er vindt van die zoort van hout, het welk men onvergankelyk noemt, en ander hout van de meest gewaardeerde kleuren. Eenige deezer landen bestaan uit een mengzel van zand, en blaauwachtige kley, waar in weinig zelfstandigheid gevonden wordt. In zeer veelen is een mengzel van zwart zand en yzerachtige deelen. Men vindt 'er zonder steenen, anderen wederom vol steenen, en eindelyk eene derde zoort, geheel met rotsen bedekt. Deeze steenen en rotsen bevatten yzer, of granit-steenen. De landen, die, of over 't geheel, of in afzonderlyke gedeelten, zulke steenen opleveren, bestaan uit eene aarde, dan eens zwartachtig, dan eens graauw, geel of roodachtig, met eene verscheidenheid van mengelingen en schakeeringen.

Schoon voornaame Schryvers [17] van Guiana sprekende, over 't algemeen, zig verklaaren tegen het bebouwen der hooge landen, als zynde koud en onvruchtbaar, verdienen zy egter alle dit oordeel niet. Men vindt aldaar eenige Plantagiën, die naar den wensch van hunne eigenaars zyn uitgevallen. Op de hooge landen bezit de Staat eene groote en schoone Plantagie van Nagelboomen, die volmaakt wel gelukt is. Met dit al is het eene waarheid, dat deeze hooge landen grootendeels weinig geschikt zyn tot het aanleggen van groote beplantingen, die eenen ryken en vetten grond vorderen, en dat de meeste lage landen den voorrang verdienen.

De eerstgemelde hebben niettemin ook eenige voordeelen. Men kan dezelven gemakkelyker tot stand brengen; zy brengen veel eer vrugten voort, en verëisschen veel minder kosten. Men vindt 'er de beste zoort van hout. Aldaar zyn ook aangenaame liggingen, af hellingen, die tot zekere zoort van handwerken byzonder geschikt zyn, stroomend water, en steenen tot het maken van gebouwen. Deeze zelfde landen zyn meer geschikt tot her planten van Manioc, die het voornaamste voedzel uitmaakt voor de arbeiders, landbouwers en inboorlingen. Daarënboven zyn zy nooit wel bearbeid geworden. Nimmer heeft men 'er geweten, wat het was den grond om te ploegen, zoo als men dit in Frankryk, en in de meer gevorderde Volkplantingen doet.

Men kan op die gedeelten der hooge landen, die in de Savanen liggen, fokkeryen van groot vee met hoop van eenen goeden uitslag aanleggen. Met de behoorlyke voorzorge zoude de fokkerye van paarden 'er zelfs gelukken. Fransch Guiana bevat bovendien in verscheidene landstreeken geheele bergen, waar in yzer-mynen van een uitmuntend alloy, en tot allerleye werk, zelfs tot het maken van geschut, geschikt, gevonden worden. De mynstoffen zyn hier ryk en in overvloed. Het levert van vyf-en-veertig tot tachtig ten honderd op. De plaatsen, waar dezelve voor handen zyn, zyn met hout bedekt, het geen de bewerking der mynen zeer gemakkelyk maakt.

Eene der voornaamste rykdommen van Guiana bestaat in een groot aantal van onderscheidene zoorten van timmerhout. Men kan die in drie zoorten verdeelen. De eene, bekend onder den naam van zacht of wit hout, moet geheel en al worden weggeworpen, als veel te ligt, en van te korten duur zynde. Tot deeze zoort behooren de Mapa, de Pekeïa, en het Bananen hout. De andere zoorten van eenen geheel tegenstrydigen aart, als de voorgaande, zyn hard, in één gedrongen, en zwaar, grootendeels van eene bruine of donkere kleur, maar zomtyds rood, of helder geel. Deeze wederstaan den bytel en de zaag. Het erf van dit hout is glad en fyn, en het is voor de fraaiste polysting vatbaar. Dit hout heeft billyk den naam van onvergankelyk hout verdiend; eene uitdrukking, waar door men niet letterlyk verstaan moet, dat het nooit vergaat, maar dat het veel beter stand houdt, dan het beste van ons hout, misschien by voorb. in de evenredigheid van tien tot vyftig jaaren.

Onder de derde zoort vindt men 'er verscheiden, die de schoonste stukken, in lengte en breedte, opleveren, om tot het bouwen van schepen te dienen. Hier toe behooren het courbari-hout, het bagasse-hout, het acoma-hout, het balata-hout, het couratari-hout, het agouti-hout, het macaco-hout, het groen ebben-hout, het pok-hout, het yzer-hout, het hout, genaamd coeur-dehors, het letter-hout, het satyn-hout, het tendre à cailliou, het hout van St. Martin, het mannetjes roozen-hout, en verscheide andere zoorten. Het gewigt van een vierkante voet van deeze zoorten van hout verschilt van tachtig tot drie en negentig ponden, en daar het gevolgelyk zwaarder is, dan eene gelyke hoeveelheid water, zoo dryft het zelve niet.

Echter is 'er nog eene zoort tusschen de eerste, die tot niets dient, en de andere, die ongemeen hard is. Deeze zoort van hout is vast, en minder moeielyk om te bewerken. Hier toe behooren het acajou-hout, het violetten- of amaranthus-hout, het zwart ceder-hout, het geel cederhout, het wyfjes roozen-hout, enz. enz. Dit hout weegt van veertig tot zeventig ponden de vierkante voet, en dryft by gevolg op het water. Het is tot onderscheidene gebruiken in den zee-scheepsbouw geschikt.

Onder deeze onderscheidene zoorten van hout zyn 'er, die eene bittere of speceryachtige hoedanigheid hebben, die de insecten en zee-wormen, voor de schepen zoo verderffelyk zynde, verdryven. 'Er zyn wederom anderen, die in het water versteenen, en in het zelve nimmer vergaan. Men ziet 'er in de bosschen van Guiana, die door ouderdom, of eenigen stormwind omgevallen, een reeks van jaaren lang, de guurheid van het weder, en eene byna aanhoudende vochtigheid hebben doorgestaan, zonder dat zy daar door verder, dan in het spint, bedorven waren.

Men heeft ligtvaardigryk en zonder onderscheid te maken, tegen alle deeze zoorten van hout tegenwerpingen gemaakt, die dezelven hebben doen verwerpen.

De eerste is derzelver groote zwaarte. Maar deeze zwarigheid beantwoordt zig ligtelyk in deezer voegen, dat de scheeps-timmerman, na zyne berekening gemaakt te hebben, van het zwaarste hout die gedeelten maakt, welke onder water zyn, en de hoogere gedeelten van ligter hout, het welk dit land insgelyks oplevert. Hy zal daar door het middenpunt van zwaarte van zyn schip des te meer naar de laagte drukken, en het zal daar door veel minder ballast noodig hebben, en een grooter ruim uitleveren.

De tweede zwarigheid tegen dit hout is deszelfs al te groote hardheid. Schoon dit deszelfs deugd bewyst, heeft nogtans deeze tegenwerping eenigen grond. De werkzaamheden van den scheeps-timmerman zouden daar door zekerlyk vermeerderd worden, maar daarentegen zoude het werk van eene groote duurzaamheid en van eene onvergelykelyke stevigheid zyn.

De derde tegenwerping wordt ontleend van de moeielykheid in het hakken van dit hout, en de kosten der vervoering. Men beweert, dat dit hout veel te duur zoude komen te staan. Dit zoude ook in de daad zoo zyn, indien men het ging haalen uit die landstreeken, die verre van de Rivieren en Zee-kusten zyn afgelegen; maar men treft het in groote meenigte aan in de nabyheid van de Rivier Oyapoc, werwaarts de toegang zeer gemakkelyk is.

De bosschen en binnen-landen van Guiana brengen, behalven verscheidene zoorten van timmerhout, ook voort Banilje, Salsaparilla, elastieke gom, Gom Copal, en veele anderen. Men vindt aldaar verschillende zoorten van natuurlyke speceryen, als kreeften-hout, en de Puchiri, een zoort van muscaat, de balsem Copaïva, de balsem Peru, de kassia, de simaruba, de ipecacuanha, de pareira-brava, eene wasch van planten, zwarte wach, anders bekend onder den naam van wasch van Guadeloupe, uitmuntende honig, een zeker goed, mieren-nest genaamd, en bestaande uit een zagt dons, van eene geelachtige kleur, het welk men vindt op uitloopende bladeren van den Latanus-boom, en dat eene hoedanigheid bezit verre boven de beste bekende zwam, om het bloed te stelpen; eindelyk ook hout, om verswaaren van te maken, en een aantal andere voortbrengzels, die nog geenen naam hebben.

Geheele bosschen van Cacao-boomen groeijen ook natuurlyk in het binnenste gedeelte des Lands, maar op verre afstanden. Het bevat ook mynen van dat fraaije rots-kristal, het welk men, onder den naam van steenen van Cayenne ook wel aan het strand, en aan de oevers van zommige Rivieren ontmoet.

De eerste voortbrengzels van dit Land waren de Roucou, het Catoen en de Suiker. De korrel van de laatstgemelde is veel grooter, en beter gekristalliseerd, dan op de Eilanden. Het catoen is ook van eene ongemeene fraaiheid, en is altyd in den koophandel veertig of vyftig guldens op de honderd ponden meer waardig, dan dat van de Eilanden. Men weet, dat men te Cayenne de Roucou beter, en in grootere meenigte maakt, dan in alle andere Volkplantingen. Cayenne was de eerste onder alle Fransche Volkplantingen, alwaar koffy geteeld werdt. Het is bekend, dat na de Moka-Koffy die van Cayenne de beste is. Men is altyd in het begrip geweest, dat het eenige overloopers waren, die, in 't jaar 1721, dezelve van Surinamen, werwaarts zy gevlucht waren, medebragten, en daar door Vergiffenis van straf erlangden; zeker Geschiedschryver heeft in 't kort opgegeven, dat dit eene weldaad was van LA MOTTE AIGRON, die, in 't jaar 1722, middel wist, om versche koffy-boonen uit deeze Hollandsche Bezitting mede te brengen, in weerwil van het verbod, om dezelve, nog in de schil zittende, te mogen uitvoeren. Tien of twaalf jaaren later, plantte men Cacao, die weelig voortteelde. De Indigo, of liever de plant, waar van de Indigo voortkoomt, kwam voorheen zeer goed te Cayenne voort, en dezelve was zeer geacht. "Deeze plant, die de voornaamste rijkdom der Volkplanting uitmaakt, zegt BARRERE, is zoo sterk in verval geraakt, en brengt thans zoo weinig op, dat het naauwlyks der moeite waardig is". Het schynt, dat men de reden daar van in de plant alleen niet zoeken moet. De Indigo is, volgens DE PREFONTAINE, (in zyn Maison rustique de Cayenne,) eene den beste aankweekingen in America, maar ook één van de teederste. 'Er wordt aan de zyde van hem, die dezelve wil voortteelen, de grootste oplettendheid verëischt, en misschien ook de beste zoort van grond. "ROUSSEAU, dus vervolgt dezelfde Schryver, is de eenige, wien het gelukt is, om met voordeel Indigo te maken. Hy heeft de zyne tot die fraayheid gebragt, dat zy, die lust hebben om dit vak van landbouw te beoeffenen, daar door behooren te worden aangemoedigd; en dit wederspreekt de voorgewende onmogelykheid, als of de inwooners van Cayenne in dit vak niet zouden kunnen slagen". Nieuwere berigten brengen mede, dat de Indigo op lage landen zeer wel voortkoomt; maar zy vordert oppassing, zonder welke alles te gronde gaat.

De Oost-Indische speceryen, en alle de lekkerste vruchten der warme Landen, groeijen welig in Guiana. Verscheiden komen 'er even goed voort, als op de Moluksche Eilanden, of op Ceylon. Men kan zig onder anderen tot bewys beroepen op de beplanting van Nagelboomen, welke men aantreft op de Plantagie la Gabrielle, den Staat toebehoorende. Deeze boomen hebben aldaar vrugten voortgebragt, die in hoedanigheid aan de Oost-Indische gelyk bevonden zyn. De eerste planten zyn van Isle de France naar Cayenne overgebragt, alwaar zy onder het opzigt van MAILLERT DU MERLE zyn geplant geworden. In 't jaar 1778 ontfing RAYNAL, die door de geheele weereld kennis en gemeenschap had, van daar een tak, waar aan de kruidnagelen gevonden werden. Volgens het berigt van den Burger LESCAILLIER, hebben de jaaren 1785, 1786 en 1787 deeze vrucht, telkens met eene jaarlyksche vermeerdering, voortgebragt, tot dat men in de jaaren 1788 en 1789, op deeze Plantagie la Gabrielle, verscheiden honderde ponden heeft ingeöogst. By zyn vertrek van Guiana, in 't jaar 1788, bevondt zig deeze Plantagie in eenen bloeijenden staat.

Behalven deeze voortbrengzels, de bron van groote rykdommen, levert de grond der Volkplanting van Cayenne alles op, wat tot levens-onderhoud van derzelver inwooners noodig is. De tuinen zyn aldaar vol met moeskruiden, als latuw, kervel, pimpernel, cichorey en sellery. Men teelt aldaar kleine erweten, komkommers, kampernoeljes, water-meloenen, die van een lekkeren smaak zyn. De Fransche vrugtboomen kunnen, wel is waar, zig naar deeze luchtstreek niet voegen, maar men heeft in derzelver plaats de vrugten van dit Land, als de geele en witte Ananas, de Papaye, en eenige anderen, die op verschillende wyzen worden ingelegd. Men weet, dat de citroenen en orange-appelen aldaar in zoo grooten overvloed zyn, dat men 'er weinig werk van maakt.

Het is veel aangenaamer zyn verblyf te houden op de Plantagiën, dan te Cayenne zelve. Men heeft aldaar aan niets gebrek, vooral by de Planters, die eenigzints bemiddeld zyn, en vooral, wanneer 'er koopvaardy-schepen aankomen. Men houdt doorgaans eene wel voorziene diergaarde, alwaar men varkens, kalkoenen, eendvogels, duiven en hoenders aankweekt, die goed zyn om te eeten, wanneer men ze eenigen tyd met geerst gevoed heeft. Daarënboven heeft men één en zelfs meerder jagers en visschers, die wild en visch bezorgen: de laatstgemelde is uitmuntend. Behalven de zoorten, die aan de Eilanden onder den wind gemeen zyn, leveren de Zee en Rivieren eene meenigte anderen op, die elders geheel onbekend zyn. De Krabben verschaffen ook een zeer voornaam levensmiddel. Zy zyn het gewoone voedzel der Indianen, en van de min gegoede inwooners. Deeze dieren teelen in het onëindige voort, om dat men de oplettendheid gebruikt van alleen de mannetjes-krabben te vangen, en de wyfjes te laten, die altyd eene verbaazende meenigte eijeren in zig hebben.

Onder de water-vogelen telt men de Ganzen, de Eendvogelen, de Lepelganzen, de Fregat-vogelen, allen goed om te eeten. De land-vogelen zyn graauwe Patryzen, zoo dik als een Kapoen, en zeer goed van smaak, schoon een weinig droog; Faisanten, die kleiner, en zoo goed niet zyn, als in Frankryk; Ringelduiven, Tortelduiven, Merels, Leeuwriken, Brom-vogeltjes; en eene meenigte andere groote en kleine vogelen, waar onder men moet rekenen de Papegayen, die zeer talryk zyn, en eene uitmuntende soep verschaffen.

Men kweekt ook Schapen, Geiten, en verscheiden kudden van Ossen aan. Om hun goed weiland te bezorgen, steekt men in de maanden Augustus en September, de Savanen in brand. Deeze landen, dus afgebrand zynde, doen, in het begin van het regen-saisoen, heerlyk gras uitspruiten. Dus zyn de ossen en schapen in Guiana van beter smaak, dan op de andere Eilanden. Men brengt aldaar meel, spek, en allerleye zoorten van wyn; als mede een groot aantal gewerkte stoffen, die tot kleeding noodig zyn.

Met zoo veele voordeelen, door de Natuur zelve geschonken, zal ongetwyffeld de Volkplanting van Fransch Guiana voorspoedig zyn, wanneer vreedzamere omstandigheden gedogen zullen, dat de Regeering en byzondere persoonen 'er zig mede bezig houden. Deeze landstreek maakt eene Volkplanting uit, waar van de Stad Cayenne de hoofdplaats is. Men weet aldaar van geene in- en uitgaande rechten, waar mede de koopwaaren bezwaard zouden worden.

Nooten[bewerken]

[15] In de ver af gelegene Binnen-Landen zyn Indianen van eene verhevene gestalte, en sterk gespierd.

[16] Ik vermeene alhier, ter eere van deeze beide huwelyks verbintenissen, te moeten herïnneren, dat het geen de Burger LESCAILLIER gedacht en beproeft heeft, overëenkoomt met den raad, door RAYNAL gegeven, in zyne Histoire Philosophique des deux Indes, Liv. XIII. Tom. III. pag. 359. & suiv. Edit. in 4º.

[17] Zie RAYNAL, Livr. XIII. pag. 291. Edit. in 4º.


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Tweede aanhangzel (2)) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.