Wilde Rozen/28

Uit Wikisource
De Klimop Wilde Rozen (1888) door Heinrich Witte

Herfstkleuren

De Cactusgroep
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill.
[ 269 ]
 

HERFSTKLEUREN.

 

 

 
oezeer ook doordrongen van het voordeel, dat de wisseling der jaargetijden voor ons heeft, van het genot dat de Natuur ons daardoor biedt, 't welk zij den bewoners van gestadig warmer landen onthoudt, heeft het afscheid van den zomer en het naderen van den winter voor ons toch altijd iets dat minder aangenaam stemt, al trachten wij er ons nog zoo sterk tegen te verzetten. Dit is inzonderheid het geval, als de herfst komt met gure en aanhoudende regenvlagen, die de lucht evenzeer van water verzadigen als den grond, die ons een koortsachtig gevoel aanjagen, de woonhuizen vochtig en ongezellig maken en ons zelfs met verlangen doen uitzien naar den winter, die ons steeds veel beter voorbereidt vindt om hem te ontvangen.

Toch heeft ook de herfst veel aantrekkelijks voor hem, die zich kan onthouden van het bewandelen der slijkerige straten; die met de Natuur meeleeft, en in hare nu in weinige dagen

[ 270 ]zoo sterk veranderende trekken toch nog altijd de schoone blijft herkennen, welker jeugdige bevalligheid hem in de lente in verrukking bracht, en welker echt vrouwelijke majesteit hem in den zomer zooveel eerbied en hulde afdwong.

Zeker, meer dan iemand anders, komen wij, plantenkweekers en plantenminnaars, onder den indruk van de wisseling der jaargetijden; al onze bemoeiingen zijn er op ingericht, onze zorgen worden er door verlicht of verzwaard, onze hoop en verwachting er door bepaald.

Het binnen- en buitenbrengen der koudekasplanten zijn zonder eenigen twijfel de voornaamste momenten welke het jaar ons oplevert; we regelen er onze werkzaamheden naar reeds geruimen tijd vooraf en ook daarna, en ze brengen zooveel eigenaardige bezigheden in tuin en kassen mede, dat ook onze andere bemoeiingen er door gewijzigd worden.

Hemelsbreed verschillend zijn echter de gewaarwordingen, onder welke wij die geregeld jaarlijks terugkeerende bezigheden verrichten, en, is het met een verlicht gemoed, met een blij uitzicht op de naaste toekomst, dat wij de planten, welke eenige maanden allicht dicht opeengepakt in een kas doorbrachten, aan den invloed der frissche lentelucht blootstellen, met uitzicht op een malsche regenbui, die het stof van de bladeren zal afspoelen en de zwakke loten spoedig krachtig zal maken, met leedwezen nemen wij ze in 't begin van October op, om ze binnen tegen de gure herfstvlagen te vrijwaren.

Zoovelen, die we kwijnend of verzwakt buiten brachten, zien er nu kloek en volkomen gezond uit. Hoe zullen ze het weer maken in den winter? Zullen we mogelijk dan weer verliezen, wat we in de laatste maanden gewonnen hebben? Van enkelen valt het niet moeilijk dit met zekerheid te voor[ 271 ]spellen, wetende dat ze binnenshuis altijd neiging toonen om te verzwakken.

In elk geval is de hoop van de lente ons thans vreemd, en bekruipt ons, immers voor zoover we onze planten werkelijk liefhebben, een zekere vrees voor den langen winter met zijn langen nasleep, zijn korte en vaak zoo donkere dagen en zijn koude nachten.

Zúlke herfstgewaarwordingen zijn hem, die niet buiten woont en werkt, ten eenemale vreemd; maar, kent hij dezen niet, hij weet ook niet mee te spreken van een eigenaardig genot, dat daartegenover staat, waar hij wel van hoorde en las, waarvan hij wel eens iets te zien, en, hoe weinig het dan ook zij, te genieten krijgt, maar dat hij in zijn volle waarde niet kent, en waarvan hij de beteekenis dus ook met geen mogelijkheid goed kan schatten.

Ik bedoel het kleurenspel, dat de Natuur ons om dezen tijd te aanschouwen, te bewonderen geeft.

 

 

Ik was in de Victoria-kas geweest, waar ik met leedwezen de plant, die gedurende den zomer zooveel pracht ten toon spreidde, het slachtoffer zag worden van de kortere dagen en gebrek aan zonneschijn. Nog opent ze geregeld hare bloemen, maar zoowel de bloem- als de bladontplooiing spreekt van een aarzelen, die op de ontwikkeling een merkbaren invloed heeft, zoodat de dagen dezer vorstelijke plant blijkbaar geteld zijn.

Dit stemde mij nu juist niet tot bijzondere opgewektheid, waarbij nog kwam dat zwarte regenwolken de lucht plotseling zeer verduisterden, en aan deze vóór een paar weken nog zoo idyllische omgeving iets sombers en zwaarmoedigs gaven.

Toen ik echter de kas verliet, viel mijn oog op een rij [ 272 ]verschillende Evonymus-soorten[1], kloeke heesters of kleine boomen, met dichte takken of kronen, en die, zooals ze zich thans voordoen, aan de omgeving een ongemeene bekoorlijkheid bijzetten.

Deze heesters toch verkleuren zich in den herfst op bijzonder sierlijke wijze, en hier trok niet alleen die kleurverandering op zich zelf, maar ook de verscheidenheid van kleur inzonderheid mijne opmerkzaamheid.

Het sprekendst kwamen daarbij uit Evonymus alatus, verrucosus en atropurpureus.[2]

De eerste is ontegenzeggelijk in dit opzicht de fraaiste van allen, gelijk ze ook een der beste tuinheesters is, niet om den bloei, evenmin om de sierlijke bladeren, die maar klein en eenvoudig zijn, maar om den gesloten groei en de matige ontwikkeling.

In 't laatst van September echter beginnen de bladeren zich te doen gelden; het groen gaat dan reeds langzamerhand in licht rood over, dat gestadig donkerder wordt, tot in 't begin van October alle bladeren een zeer heldere karmijnkleur hebben. Voeg daarbij dat de heester zijn bladeren lang behoudt, en deze, juist door den gedrongen groei, niet licht afwaaien, en men kan zich, voor zoover men den heester niet kent, eenigszins het herfst-effect voorstellen, dat hij maakt.

Nog bezit deze soort een eigenaardig kenmerk, dat zeker velen zal interesseeren, en waaraan zij haar naam ontleende. Evonymus alatus wil zeggen: de gevleugelde Kardinaalsmuts. Dit bijvoegelijk naamwoord wordt gebezigd om [ 273 ]een karakter aan te duiden, waardoor zich inzonderheid sommige stengels of ook vele vruchten onderscheiden, van namelijk van een of meer vliezige aanhangsels voorzien te zijn, die in sommige gevallen vrij wel op uitgespreide insectenvleugels gelijken; men denke b.v. aan de fraaie vruchten van den Eschdoorn.

Hier is de stengel van zulke aanhangsels voorzien, die echter niet vliezig, maar kurkachtig zijn; deze onderscheidt zich nam. door een sterke kurkontwikkeling, niet zoo gelijkmatig den geheelen stengel of de takken overtrekkende als bij den Kurk-Eik (Quercus Suber), maar, even als bij den Kurk-Iep (Ulmus suberosa), regelmatige, van onder tot aan de uiterste spits der takjes doorgaande stroken of slippen vormende; ze komen echter veel sterker uit dan bij den ook hier te lande inheemschen Kurk-Iep.

Dit slechts in het voorbijgaan.

De Evonymus verrucosus heeft mede haar naam aan zoodanige kurkontwikkeling te danken. Dezer takken en twijgen zijn ruw op het gevoel, en als met tallooze bruinachtige wratjes bezet, welke wratjes, bij opmerkzame beschouwing, dezelfde kurkontwikkeling blijken te zijn, die zich bij de Ev. alatus in platte stroken vertoont.

Deze soort verkleurt op een geheel andere wijze, op zich zelf minder sierlijk, maar nevens de alatus en tusschen andere heesters een niet minder eigenaardig effect teweeg brengende; de bladeren toch worden zeer donker wijnrood, waarin altijd nog een weinig groen gemengd blijft.

De donkerste kleur verkrijgt echter de Evonymus atropurpureus, die zich reeds, gelijk de naam trouwens aanduidt, in den zomer door de purperachtige kleur der bladeren onderscheidt. Maar, opmerkelijk zeker, terwijl de bladeren [ 274 ]van verscheidene purperbladerige boomen tegen den herfst een groenere tint verkrijgen, (zoo b.v. de bruine Beuk) worden deze steeds donkerder, tot de meesten eindelijk de kleur van geronnen bloed hebben, doch waartusschen er altijd enkelen zich met een levendige, donkere karmijnkleur vertoonen.

Dat deze heesters, die op zich zelven reeds aanbevelenswaardig zijn, voor het verkrijgen van fraaie herfsteffecten niet te warm kunnen aanbevolen worden, behoeft dus geen nader betoog.

Toen mijne opmerkzaamheid door deze en meer andere Evonymus-soorten weder, even als in ieder najaar, op de herfstkleuren der bladeren gevestigd was, bekroop mij de lust den tuin eens om te wandelen, meer bepaald met het oog op dit herfstkarakter van de boomen en heesters; en hetgeen ik dagelijks zag, 't welk, zonder dat ik er op lette, zeker niet miste indruk te maken als zijnde een onderdeel en een voornaam onderdeel, van het herfst-tableau, wekte nu bij herhaling mijne bewondering.

Op een vrij aanzienlijken afstand viel mij b.v. een groote boom in 't oog. 't Was een Mespilus grandiflora, wiens bladeren voor de helft nog volkomen zomergroen waren, terwijl de andere helft (van den boom namelijk) een prachtig roode kleur verkregen. Toen ik er een takje van afplukte bleek mij dat die kleur nog fraaier was dan ik aanvankelijk dacht; 't was geel met zacht rood gemengd, maar waarvan de laatste kleur toch de eerste beheerschte, en daardoor, vooral op een afstand gezien, een eigenaardigen gloed verkreeg.

Dat de ééne helft van dien boem zoo sterk verkleurd en de andere helft nog volmaakt groen was, terwijl hier van zieke takken geen sprake kon zijn, mag zeker zeer opmerkelijk [ 275 ]genoemd worden, hoewel het op verre na geen zeldzaam verschijnsel in den herfst is.

Daar staat b.v. aan de overzijde van het singelwater een lange reeks gewone Kastanjeboomen, die een maand geleden onderling hoegenaamd geen karakteristiek verschil opleverden. Maar zie nu eens! De één is donkergroen, de andere bruin, een derde bruin met geel, een vierde zuiver geel en zoo blijft het tot een stormwind er de bladeren afblaast of ze na een flinke vorst plotseling allen tegelijk afvallen. 't Zijn boomen van ééne soort, die in denzelfden grond naast elkaar staan, en toch leveren de herfstkleuren der bladeren nog zooveel verschil op.

De in den zomer door den goudgelen gloed zijner bladeren zoo duidelijk gekenmerkte Æsculus Memmingerii, is nu op zijne beurt donkergroen geworden, terwijl, juist omgekeerd, de gewone Kastanjeboom, waarvan hij toch slechts een variëteit is, thans geelbruine bladeren heeft.

Daar valt mijn oog op een kleine heester, een Cotoneaster lucida, welks bladeren mede een zeer fraaie donkerroode kleur verkregen, die echter aan den top sporen van geel vertoonen. Hetzelfde zie ik bij verscheidene Cratægussoorten, het fraaiste echter bij de daaraan verwante Sorbus spuria, die mede volkomen donkerrood werd.

Met het rood speelt het geel bij de herfstkleuren een voorname rol, en deze kleur zou zeker voor het effect van het geheel de meeste beteekenis hebben, ware het niet dat ze zoo vaak in een vaal bruin overgaat, dat wel zeer veel tot de herfst-indrukken bijdraagt, maar toch op zichzelve niet schoon kan genoemd worden.

Zuiver geel komt sprekend uit bij sommige Berken. Zoo heb ik hier het oog op een paar soorten, n.l. Betula lenta [ 276 ]en papyracea, waaraan nog maar enkele groene bladeren voorkomen, terwijl al de anderen genoegzaam volkomen geel zijn geworden.

Dit herinnert mij aan een Betula tristis, die mij een jaar of wat geleden in opgetogenheid bracht. Er was nog geen blad afgevallen en de vrij lange, slanke takken waren allen met volkomen zuiver goudgele bladeren bezet. Dit maakte zulk een tooverachtig schoon effect, dat ik mijn oogen uitwreef om mij te overtuigen, of hetgeen ik zag werkelijkheid of het product van een droom was. Verscheidene dagen liep ik er herhaaldelijk heen en maakte ik er anderen attent op, tot eindelijk een gure nacht er een einde aan had gemaakt. Sedert dien tijd heeft dezelfde boom dit verschijnsel geen enkele maal zoo schoon vertoond.

Hieruit blijkt dat bijzondere omstandigheden die kleurverandering zeer kunnen wijzigen, haar kunnen bevorderen en evenzeer gedeeltelijk kunnen tegenwerken bij den éénen boom, terwijl ze de omgekeerde uitwerking hebben op den andere. Wel toont dezelfde soort, of laat ik liever zeggen dezelfde boom, steeds hetzelfde karakter, maar 't is er ver vandaan, dat dit elk jaar even sprekend aan den dag zou komen.

Alvorens te eindigen moet ik er toch nog één noemen, omdat die ieder jaar zich in dit opzicht zoo degelijk doet gelden. Ik bedoel de in het vorige hoofdstuk genoemde Ampelopsis Veitchii, een verwante dus van den Wilden Wingerd, die, waar van herfstkleuren gesproken wordt, zulk een goede reputatie heeft, dat ik er wel van kan zwijgen.

Welnu, niet minder fraai doet de Amp. Veitchii zich in dezen tijd voor, die hier een zeer aanzienlijke muuroppervlakte overdekt, dat alles is thans levendig rond, zonder een zweem van groen. Deze fraaie klimheester groeit steeds [ 277 ]vlak tegen den muur, aan welken hij zich hechtte, en bedekt dien zoo volkomen in den zomer met een helder groen, in den herfst met een helder purper kleed, als men zich met mogelijkheid kan voorstellen. Naast de gewone Klimop, die altijd de bijzondere verdienste heeft van ook in den winter groenblijvend te zijn, moet deze klimplant voor wandbedekkingen in de eerste plaats in aanmerking komen.

Ik noemde hier slechts eenigen van die boomen en heesters, die mij heden om de herfstkleuren der bladeren het meest in 't oog vielen; ik bedoelde niet, door van dezen meer bepaald te spreken, onbillijk te zijn jegens anderen, die niet minder tot de schoonheid van het herfst-tableau bijdragen. Door te spreken van enkelen, wilde ik slechts de opmerkzaamheid vestigen op anderen; zoo komen ze allen tot hun recht.

Alles moet echter tot het ware herfst-effect medewerken, een waterachtige herfst-lucht, om ons heenfladderende bladeren, elkaâr najagende, dikke wolken; in één woord alles wat den herfst kenmerkt. De verkleurde bladeren der boomen zijn het kleed van den herfst, dat hem past, zijn waardigheid verhoogt, maar dat op zich zelf gezien, veel van zijn schoonheid verliest. Een door den wind half geplunderde boom, met deels gele, deels bruine bladeren, op een binnenplaatsje tusschen huizen staande, geeft ons een onaangenamen indruk van verval, in de vrije natuur daarentegen wekt dit gezicht ons op, is het schilderachtig.

Ook moeten bijzondere omstandigheden samenwerken om fraaie herfst-tafereelen te tooveren. Een regenachtige nazomer met een zacht nachtvorstje, maar daarna niet te veel wind, is daarvoor zeer bevorderlijk; vroeg invallende strenge vorst daarentegen bederft plotseling alles.

 

 

  1. „Kardinaalsmuts" heeten ze in 't Hollandsch, om den eigenaardigen vorm der opengesprongen vruchtjes.
  2. Deze en ook de hieronder genoemde heesters zijn velen bekend. Die er belang in stelt en ze in zijn tuin wenscht kan ze gemakkelijk verkrijgen. Elk boomkweeker heeft zo.