De Opmerker/Jaargang 19/Nummer 22/Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst I

Uit Wikisource
De Opmerker Jaargang 19 Nummer 22 (31 mei 1884)

Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst I (Vergadering van woensdag 28 mei 1884)
Door anonieme auteur

Eerste in serie
 

[182]

182

[...]


MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER BOUWKUNST.


      De 49ste algemeene vergadering der Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst werd Woensdagavond, den 28 Mei jl., in het gebouw van het Genootschap Natura Artis Magistra gehouden en te ruim zeven uren door den Voorzitter C. Muysken geopend, die den leden welkom heette en in herinnering bracht, dat sinds de jongste, in September gehouden vergadering veel belangrijks was geschied, en het meest belangrijke door het Bouwkundig Weekblad was medegedeeld. Met blijdschap en erkentelijkheid wees spreker op het vele, dat in de laatste maanden was gedaan. Werken, in deze vergadering nedergelegd, getuigden voor de betoonde werkzaamheid en belangstelling.
      Dank bracht spreker aan de Commissie, die verslag had uitgebracht over de merkwaardigheden der in 1883 hierterstede gehouden tentoonstelling. De arbeid bewijst haar belangloozen ijver en is artistiek uitgevoerd, zoodat de Maatschappij daarmede eer kan inleggen.
      Ook ligt de proeve van een Algemeene Bouwverordening voor Nederland, door een Commissie ontworpen, ter vergadering om te worden beoordeeld.
      Een ander werk bestaat in de „Voorwaarden bij het uitschrijven, beantwoorden en beoordeelen van prijsvragen aanbevolen”, opgedragen aan de leden. Hulde brengt spreker aan de wijze, waarop die taak is opgevat.
      Het afgeloopen jaar is van gewicht door het besluit tot oprichting van een waardiger zetel voor de Maatschappij, waarvoor de grondslagen gelegd zijn, terwijl gisteren op opbouw werd aanbesteed. Na deze toespraak opende de Voorzitter de vergadering, om in de eerste plaats het woord te geven aan den Secretaris, die het jaarlijksch verslag uitbracht.
      Wij ontleenen aan dit verslag het volgende:

      Het ledental, dat volgens vroegere opgave op 31 December jl. 854 bedroeg, ondergaat eene kleine wijziging, daar enkele in gebreke bleven de contributie te voldoen. De Maatschappij telt 770 gewone, 43 buitengewone en 36 kunstlievende en alzoo te zamen 849 leden. Zij betreurt het afsterven van Dr. Jan van Vloten, den architect H. J. van den Brink, te ’s-Hage, en den heer B. van Dijk, hoofd der firma L. van Bakkenes & Co., de vroegere uitgevers van de werken der Maatschappij. Ook verloor zij haar eerelid baron Heinrich von Ferstel, te Weenen.
      In ’t afgeloopen jaar werden de heeren Emile van den Bergh en Louis Leblan, Voorzitter en Ondervoorzitter van de Société des architectes de la Région du Nord de la France, tot eereleden benoemd.
      In het Bestuur ontstond eene belangrijke verandering; inplaats van de heeren I. F. Metzelaar en E. Gugel,


[183]

183

die bij de periodieke aftreding zich niet herkiesbaar stelden, werden de heeren W. C. Metzelaar en H. W. Veth gekozen, terwijl in de vacature, door het bedanken van den heer J. W. Schaap ontstaan, voorzien werd door de benoeming van den heer H. Cramer te Rotterdam. De heer Muysken werd bij acclamatie tot Voorzitter herkozen.
      In het personeel der correspondenten ontstond eenige verandering, daar de heeren J. A. Mulock Houwer te Deventer en J. B. Jager te Groningen als zoodanig optraden. Door het bedanken van den heer A. W. Gulden werd het correspondentschap van Zaltbommel naar Tiel overgebracht en de heer G. A. Scholten aldaar in zijne plaats benoemd. Ook te Venloo werd een correspondentschap gevestigd.
      Een voorstel tot wijziging van eenige artikels der wet had betrekking op de verkiezing van Bestuurders en op het inzenden van voorstellen tot wijziging der wet. De bespreking leidde tot het resultaat, dat besloten werd alleen in art. 22 de woorden „minstens 15” te doen vervallen, zoodat, wanneer een nieuwgekozen Bestuurslid ter vergadering bedankt, de candidatenlijst wordt aangevuld tot een nieuw drietal, door toevoeging van hem if hen, die de meeste stemmen hebben verkregen.
      De voorgestelde wijziging van art. 56 werd in haar geheel aangenomen, zoodat wijzigingen van enkele bepalingen in de wet geschieden kunnen, niet alleen op voorstel van minstens vijftig gewone leden, maar ook op voorstel van het Bestuur.
      De 25ste aflevering van de uitgave der Afbeeldingen van oude bestaande Gebouwen, zijnde vier uitvoerige afbeeldingen van het Raadhuis te Delft, zooals het thans bestaat, benevens eene reproductie naar het oorspronkelijke ontwerp van De Keijzer, werd kort na de Meivergadering van 1883 aan de leden toegezonden.
      De verslagen der vergaderingen van 1883 werden bij het Weekblad verzonden.
      Het Bouwkundig Weekblad is geregeld verschenen, en heeft, wat tekst en platen aangaat, sedert de vorige jaren aan belangrijkheid gewonnen. Die vooruitgang is te danken aan meerdere medewerking.
      Het derde deel van het Bouwkundig Tijdschrift is in zijn geheel nog in 1883 kunnen verschijnen, en van het vierde deel, waarin een rapport over de Tentoonstelling van 1883 wordt opgenomen, is de eerste aflevering verzonden. De Commissie, met de samenstelling van dit rapport belast, mocht van buitenaf reeds vele woorden van waardeering vernemen; ook de leden der Maatschappij zullen deze kostbare uitgave op prijs weten te stellen.
      Gedurende dit jaar vloeide de stof, die door de Afdeelingen zou kunnen geleverd worden, weder zeer schaars toe.
      De bibliotjeek ontving verschillende geschenken en ten haren behoeve werd op onderscheidene werken ingeteekend.
      De 47ste Algemeene Vergadering werd op Woensdag 30 Mei en den daaraanvolgenden dag in „Natura Artis Magistra” te Amsterdam gehouden, en op den eersten dag bijgewoond door 55 en op den tweeden door 53 leden, waarvan zich een 30tal aan een gemeenschappelijke maaltijd vereenigde.
      De 48ste Algemeene Vergadering, op Zaterdag 29 September, mede te Amsterdam belegd, gaf den leden gelegenheid tevens een bezoek te brengen aan de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel-Tentoonstelling. Er waren 79 leden opgekomen en de afdeeling Amsterdam bood hun een collation in het paviljoen van het Vondelpark en vrijen toegang tot de Tentoonstelling aan.
      Hoewel de uitvoerige verslagen aan de leden zijn toegezonden, wordt het besluit in herinnering gebracht om de stichting te verwezenlijken van een gebouw voor permanente tentoonstellingen.
      Het gezellige middagmaal, door een groot aantal leden bijgewoond in de Hollandsche restauratie op het tentoonstellingsterrein, zal aan alle deelnemers voorzeker nog lang in herinnering blijven.
      In 1882 werden de navolgende prijsvragen uitgeschreven, als:
      10. Het leveren van plans voor een Badhuis met zwembassin, Romeinsche- en andere baden voor een stad als Amsterdam.
      20. Eene verhandeling over de ontwikkeling van de Renaissance der XVIe eeuw, in het tegenwoordige Nederland.
      30. Het leveren van een ontwerp voor een Marquise op consolen, boven een buitendeur.
      De drie antwoorden, op eerstgenoemde prijsvraag ingekomen, werden in handen gesteld van eene Jury, bestaande uit de heeren E. Gugel, W. C. Metzelaar, H. W. Veth, J. Verheul Dzn. en Th. G. Schill, die ze met de uitgeloofde prijzen bekroonde. Het Bestuur vereenigde zich met de conclusie van het Juryrapport, en gaf aan het ontwerp Thermæ novæ, van den heer A. J. C. van Gemund, architect te Haarlem, den eersten prijs (de gouden medaille en ƒ 300); aan het ontwerp Balneum, van den heer W. C. Koomans, Civ. en Bouwk. Ingenieur te Breda, den tweedem prijs, ad ƒ 150 met het getuigschrift, en aan het ontwerp Neptun van den heer H. Hütte, bouwkundige te Overveen, den derden prijs of ƒ 100, mede met het getuigschrift.
      Voor 1883 werden drie prijsvragen uitgeschreven.
      10. Het leveren van plans voor een Tribune bij het houden van wedrennen.
      20. Een ingang van een begraafplaats voor eene Hervormde Gemeente;
      30. Eene Marquise op consolen boven een buitendeur.
      Voor de eerste prijsvraag zijn twee prijzen uitgeloofd; de eerste bestaat uit de verguld-zilveren medaille met ƒ 250.— en de tweede uit ƒ 150.— in geld.
      Voor de tweede prijsvraag is als prijs uitgeloofd de zilveren medaille, benevens ƒ 150.— en voor de derde de bronzen medaille, met ƒ 50.—. Aan al deze prijzen is het getuigschrift der Maatschappij verbonden en de antwoorden worden vóór of op 1 December 1884 ingewacht.
      Het Bestuur der Maatschappij werd door het Comité voor de Afdeeling der Moderne Kunst van de Internationale Koloniale Tentoonstelling uitgenoodigd, om als Jury van beoordeeling op te treden voor de toelating van bouwkundige ontwerpen en teekeningen; het heeft de uitnoodiging aangenomen na bedongen te hebben, dat aan de architecten eene afzonderlijke zaal zou worden afgestaan, en zij daarin dezelfde rechten zouden genieten als elders hunne kunstbroeders. Ook met het in-orde-brengen der zaal voor architectuur heeft het Bestuur zich belast.
      Bij gelegenheid van de opening der Tentoonstelling, werden de Voorzitter en de Secretaris uitgenoodigd om de feesten bij te wonen.
      In Mei 1883 verzochten Burgemeester en Wethouders der stad Amsterdam het Bestuur, om door het afvaardigen van twee Bestuursleden medewerking te verleenen bij het ontwerpen van een programma der uit te schrijven prijsvraag voor een Beursgebouw, waarvoor de heeren C. Muysken en J. R. de Kruyff werden aangewezen.
      In Januari ontving het Bestuur het vereerende verzoek, afgevaardigden te zenden naar het Internationale


[184]

184

Congres van architecten en ingenieurs, door de Société des architectes et des ingénieurs du Département des Alpes Maritimes in Nice bijeengeroepen, bij gelegenheid van de Internationale Tentoonstelling aldaar. Daar de Voorzitter op den gezetten tijd te Nice niet tegenwoordig kon zijn, en ook de Vice-Voorzitter, de heer Cuypers, plotseling verhinderd werd daarheen te gaan, heeft alleen de Secretaris zitting genomen in het Bureau van het Congres.
      Dank zij de tegenwoordigheid van verschillende Eereleden, die het streven der Maatschappij een warm hart toedragen, werden oude banden nauwer toegehaald en nieuwe aangeknoopt, vooral met Fransche Vereenigingen, die blijken gaven, dat zij niet onbekend waren met hare Nederlandsche Zustervereeniging.
      In de Mei-vergadering van 1883 werd het Bestuur gemachtigd, de noodige stappen te doen, teneinde het denkbeeld tot stichting van een gebouw voor permanente Tentoonstellingen te verwezenlijken, en in de daaropvolgende September-vergadering werd het besluit genomen, het plan, opgemaakt door de heeren P. F. Laarman, H. J. Wolter, J. de Haan, J. F. Klinkhamer, J. P. F. van Rossem en C. R. J. Louis Rieber, in uitvoering te brengen, en het in handen genomen terrein aan de Marnixstraat te koopen.
      Binnen zeer korten tijd was de leening van ƒ 22,000 meer dan volteekend en schreef het Bestuur een prijsvraag uit onder de leden der Maatschappij, om op deze wijze een goed plan van bebouwing te verkrijgen.
      Daar de eerste prijsvraag tot geen bepaalde uitkomst leidde, werden een vijftal der mededingers tot een beperkt concours uitgenoodigd; de uitslag van dien wedstrijd was, dat twee ontwerpen bekroond werden en dat van de heeren Schill en Haverkamp voor de uitvoering werd bestemd. Den 22sten Maart werd de fundeering aanbesteed voor ƒ 6195 en den 8sten Mei kon de eerste steen gelegd worden door het eerelid Leliman, daarin bijgestaan door zijn jeugdigen zoon Johannes Hendrik Willem. De verdere opbouw is gisteren aanbesteed en gegund aan de firma Cruijff en Schouten voor ƒ 28990.
      De toestand der Afdeelingen is in het algemeen, naar het oordeel van den verslaggever, gunstiger dan ten vorigen jare. Met lust en ijver werd gewerkt, en met voldoening mag menige Afdeeling neerzien op de vruchten daarvan. In het noorden des lands staat eene nieuwe Afdeeling geboren te worden.
      Op 1 Januari 1883 bedroeg het getal leden der afdeeling Amsterdam 109, zijnde 4 honoraire-, 59 gewone- en 46 plaatselijke leden. Door 4 plaatselijke leden en 1 gewoon lid werd het lidmaatschap opgezegd, terwijl 15 nieuwe leden toetraden; de afdeeling heeft alzoo nu 119 leden, waarvan 4 honoraire, 73 gewone en 42 plaatselijke.
      Acht vergaderingen werden gemiddeld door 16 à 17 leden bijgewoond, terwijl een 20tal personen werden geïntroduceerd.
      In Februari ’83 bracht het Bestuur een voorstel ter tafel om zoogenaamde leesavonden te stichten, waartoe de Maatschappij de in haar bezit zijnde periodieke werken afstond. Met ijver behartigen de heeren J. de Haan en J. van Looy de belangen dezer zaak, en met meer of minder succes werden de leesavonden tot Mei voortgezet. In November daaropvolgende werden de heeren J. Th. J. Cuypers en W. Langhout Jr. met de beide voorgenoemde heeren uitgenoodigd, leesavonden te organiseeren, en met volhardenden ijver werd deze taak aangevat. De gezellige bijeenkomsten hadden eens per week plaats.
      De afdeeling Arnhem bestaat thans uit 18 gewone en 9 plaatselijke leden, te zamen 27 leden, tegen 28 in 1882.
      Zij hield gedurende 1883—84 zeven vergaderingen, die vrij druk bezocht werden en waarop belangrijke onderwerpen, meest door middel van de vragenbus opgeworpen, ter behandeling kwamen en eenige kunstbeschouwingen gehouden werden.
      Op voorstel van het Bestuur werd namens de Afdeeling een adres gezonden aan den Raad der gemeente Arnhem, waarin werd aangedrongen op de restauratie van den gevel van het Raadhuis. Ook werd protest aangeteekend tegen het ontwerp voor eene kazerne te Arnhem, thans in uitvoering, als missende dit ontwerp alle bouwkundige schoonheid en karakter.
      Op voorstel van een der leden stelde het Bestuur schetsavonden in, maar de zaak ondervond zeer weinig belangstelling. Ook het Leesgezelschap, waarvan rechtens alle leden der Afdeeling lid zijn, kon vooral in ’t laatst van 1883 niet begon op groote opkomst der leden; die toestand is in den laatsten tijd echter iets verbeterd.
      Het aantal leden te ’s-Hage is sedert 1882 met 3 vermeerderd en thans 124, waarvan 65 tevens lid der Maatschappij zijn. De vergaderingen, geregeld maandelijks gehouden, werden gemiddeld door 25 leden bijgewoond. De kas over 1883 sloot met een batig saldo van ongeveer ƒ 480, zoodat de staat der geldmiddelen gunstig mag genoemd worden.
      Bij den aanvang van het Afdeelingsjaar bedroeg het aantal leden te Leiden 49; 5 nieuwe leden traden toe, zoodat aan ’t einde van dat jaar het ledental 54 bedroeg. De 9 vergaderingen werden gemiddeld door 18 tot 28 personen bijgewoond en op den 12den Juli namen 18 leden aan een uitstapje deel, waarbij een bezoek werd gebracht aan Santpoort en Haarlem.
      Volgens het verslag kan de staat der geldmiddelen gunstig genoemd worden; een nadeelig saldo was in hoofdzaak door vrijwillige bijdragen gedekt. Evenals reeds zoo vele vorige jaren, werden voor rekening der Afdeeling drie leerlingen op het Genootschap Mathesis Scientiarum Genetrix geplaatst, en steunde zij met haar lidmaatschap de nieuwe practische Ambachtsschool.
      Op 1 Januari 1884 telde de afdeeling Rotterdam behalve 3 eereleden, 133 gewone- en plaatselijke leden, zijnde 11 minder dan ten vorige jare. De geldmiddelen zijn voldoende en de opkomst op de 7 vergaderingen, in 1883 gehouden, waren in ’t laatst van dat jaar bevredigend; trouwens tal van belangrijke onderwerpen werden er behandeld. Teneinde meer antwoorden te ontvangen op de uitgeschreven prijsvragen, heeft het Bestuur in ’t afgeloopen jaar de mededinging opengesteld ook voor leden der zusterafdeelingen. Eene poging, om met behulp van andere genootschappen te Rotterdam den bloei der afdeelingen te bevorderen, heeft niet tot het gewenschte doel mogen leiden.
      In 1883 verloor de afdeeling Utrecht 2 leden; 3 nieuwe traden toe, zoodat zij op ultimo December van dat jaar 42 leden telde, waarinder 28 leden der Maatschappij.
      Gedurende de wintermaanden werden 6 bijeenkomsten gehouden, gemiddeld door een tiental leden bijgewoond, en belangrijke onderwerpen besproken of kunstbeschouwingen gehouden.
      De geldmiddelen lieten onder andere toe aan het te Utrecht op te richten Kunst-Nijverheids-Museum eene jaarlijksche bijdrage te verstrekken. Voor 1884 is die toelage gesteld op ƒ 25.
      Bijwijze van proef is in den zomer een wetenschappelijke tocht ondernomen naar de werken van de Utrechtsche Waterleidingmaatschappij op de Soesterheide, waaraan door een 20tal leden werd deelgenomen.
      Het ledental te Leeuwarden is met 1 vermeerderd, zoodat het thans 23 bedraagt, en de rekening over


[185]

185

1883 sloot met een batig saldo. Gedurende zeven wintermaanden werden maandelijks vergaderingen gehouden, met een opkomst van gemiddeld 10 à 12 personen. Het uitgebreide en in druk verschenen verslag der Afdeeling wijst erop, dat, moge al bij het einde van het tweede Afdeelingsjaar niet geboogd kunnen worden op groote vermeerdering van het ledental, er toch redenen bestaan tot tevredenheid, vooral met het oog op de leden, die zich beijverd hebben om de bijeenkomsten nuttig te doen zijn.
      De Afdeeling Haarlem zond geen verslag en een verzoek daarom bleef onbeantwoord, terwijl van de Afdeeling Zwolle andermaal niets vernomen werd.
      Naar aanleiding van een verzoek der Afdeeling Rotterdam, heeft het Bestuur der Maatschappij zich tot Z. M. den Koning gewend met een adres, om het verzoek te steunen van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, waarbij werd aangedrongen op de oprichting van een proefstation voor bouwmaterialen en brandstoffen.
      Laatstgenoemde Maatschappij ontving een antwoord, waarbij het verzoek niet werd ingewilligd.
      De Buitengewone Bestuursvergadering, waarbij de Voorzitters en Secretarissen der Afdeelingen tegenwoordig zijn, werd dir jaar op 24 April gehouden. De afdeelingen Amsterdam, Arnhem, ’s-Gravenhage, Haarlem, Leiden, Rotterdam en Utrecht waren vertegenwoordigd.
      Nadat de Voorzitter de aanwezigen verwelkomd en in korte trekken aan de hoofdpunten van de geschiedenis der Maatschappij herinnerd had, gaf hij gelegenheid aan de gedelegeerden der afdeelingen om hare belangen ter tafel te brengen. De heer Vogel wees er toen op, dat alle afdeelingen wachtende waren op eene beslissing omtrent art. 52.
      Na voorlezing van de conclusie der Commissie, door het Bestuur benoemd om advies uit te brengen, en na aangetoond te hebben, dat de financiën der Maatschappij daarbij niet gebaat zouden worden, stelde de Voorzitter de aanwezigen in kennis met het preadvies van het Bestuur, dat niet algemeen, maar toch door de groote meerderheid werd toegejuicht. Jongelieden worden daarbij geholpen, terwijl aan het argument, dat er nu nog personen zullen gevonden worden, voor wie het te bezwaarlijk is om behalve de contributie der Afdeeling ook b. v. ƒ 5 als lid der Maatschappij te betalen, weinig gewicht gehecht wordt.
      De Penningmeester bracht daarop de begrooting voor 1885 ter tafel, waarover weinig discussie gevoerd werd.
      Met groote belangstelling werd daarop door de aanwezigen kennisgenomen van de 1e aflevering van deel IV van het Tijdschrift, waarin het rapport over de Internationale Tentoonstelling van 1883 voorkomt.
      Door den heer F. J. Nieuwenhuis werd het concept voor eene Bouwverordening voor Nederland overgelegd en verzocht, de hoofdstrekking daarvan te bespreken op de aanstaande Algemeene Vergadering. Nadat dit met betuigingen van bijval was toegestaan, werden de afdeelingen ’s-Gravenhage, Arnhem en Leidenden volgens rooster uitgenoodigd, elk een afgevaardigde te benoemen, om de rekening en verantwoording van den Penningmeester na te zien.
      De Voorzitter besprak daarop den belangrijken inhoud van een schrijven van den heer W. C. Metzelaar, over het onderwijs in de bouwkunde, vooral met het oog op hen, die later als opzichter zullen werkzaam zijn. De schrijver stelt voor, dat de Maatschappij trachte in dit gedeelte van het bouwkundig onderwijs verbetering aan te brengen, met behulp der afdeelingen en correspondenten, door allereerst gegevens te verzamelen in hunne omgeving, en daardoor voorgelicht, waar noodig, op verbetering aan te dringen.
      Na uitvoerige discussie werd besloten, het stuk van den heer W. C. Metzelaar in het Weekblad op te nemen en den steun der afdeelingen en correspondenten te verzoeken.
      De Secretaris eindigde zijn verslag met de mededeeling, dat er 95 biljetten waren ingekomen voor de keuze van candidaat-bestuurders. Voor de vacature Redeker Bisdom kwamen in aanmerking de heeren N. Redeker Bisdom met 60 en C. Muysken met 26 stemmen, en voor de vacature Muysken de heeren C. Muysken met 61 en N. Redeker Bisdom met 20 stemmen.

      Bij het bedanken van den Secretaris voor het uitgewerkte verslag, wees de Voorzitter op den omvang der werkzaamheden, aan het secretariaat verbonden en uitte daarbij de wensch, dat de Maatschappij nog tal van jaren partij mocht trekken van haar wakkeren Secretaris.
      De Penningmeester bracht daarop verslag uit; de ontvangsten over het afgeloopen jaar bedroegen:

contributiën ƒ 11359.09
verkoop boeken en platen 34.50
renterekening 183,10
 

  ƒ 11576.69

      De uitgaven werden merendeels in ronde getallen opgegeven:

weekblad en tijdschrift ruim ƒ 5000.—
oude bouwwerken ong. 1600.—
prijsvragen 350.—
uitgave bekroonde ontwerpen 600.—
vergaderingen ruim 350.—
tentoonstellingen ong. 100.—
bibliotheek ruim 600.—
onderwijs   nihil
honoraria   2665.—
reiskosten   608.—
vracht, advertentiën, drukkosten ± 400.—
toelage aan de afdeelingen   290.—
onderhoud huis Kapelsteeg ruim 200.—
onvoorziene uitgaven   1884.—
Het juiste bedrag van alle uitgaven is   ƒ 15563.17
en dat der ontvangsten   11576.69
   

zoodat over 1883 ƒ 3986.48

meer werd uitgegeven dan ontvangen. Het batig saldo, vroeger groot ƒ6204.68, wordt daardoor tot ruim ƒ2200 teruggebracht.
      Het overschrijden der uitgaven met ongeveer 4 mille boven het totaal der ontvangsten, werd veroorzaakt door de kosten ad ± ƒ1000 voor het aanschaffen eener matrijs voor de medailles der Maatschappij, de meerdere onkosten ad ± ƒ2000 voor de gratis toezending van het Tijdschrift aan alle leden en de nagekomen rekeningen ad ± ƒ1000, betrekking hebbende op de tentoonstelling, in 1882 in het Rijks-Museum gehouden.
      De balans sluit met een batig saldo van ƒ16687.45, vertegenwoordigende de waarde van de bezittingen der Maatschappij.
      De Voorzitter bedankte den Penningmeester voor het rapport, te meer daar de bemoeiïngen, aan zijne betrekking verbonden, in den laatsten tijd door het oprichten van een maatschappelijk gebouw vermeerderd zijn.
      De heer F. H. van Malsen uit ’s Gravenhage, rapporteur der Commissie voor het nazien der rekening en verantwoording van den Penningmeester, verklaarde dat de rekening met de bescheiden vergeleken en accoord bevonden was, zoodat de Commissie eenstemmig was in het voorstel om den Penningmeester voor


[186]

186

het gehouden beheer décharge te verleenen, waartoe bij acclamatie besloten werd.
      De Voorzitter wijst de heeren D. E. C. Knuttel, J. E. G. Noordendorp en H. J. Wolter als leden der Commissie van stemopneming aan en noodigt de Vergadering uit, de candidatenlijsten voor de beide vacatures, waarop slechts twee namen voorkomen, met een derden aan te vullen. Bij eerste stemming bekomen de heeren Daniel J. Sanches 21 en J. de Haan 15 stemmen, zoodat deze heeren op de lijst van candidaat-bestuurders geplaatst worden en wel eerstgenoemde voor de vacature Redeker en de tweede voor de vacature Muysken.
      Tot de benoeming van Bestuurders overgaande, blijkt dat 57 van de 69 stemmen zijn uitgebracht op den heer N. Redeker Bisdom, die op uitnoodiging van den Voorzitter zich bereid verklaart de benoeming aan te nemen.
      De heer Muysken wordt met 63 van 70 stemmen tot Bestuurder herbenoemd en neemt die benoeming aan op uitnoodiging van den Vice-Voorzitter Cuypers. Laatstgenoemde heer ziet in het groot aantal stemmen, op den heer Muysken uitgebracht, een bewijs van waardeering der wijze, waarop de Voorzitter optreedt en knoopt aan die goedkeuring het voorstel om den afgetreden Voorzitter met acclamatie opnieuw te benoemen. Onder toejuiching heeft die benoeming plaats, waarop de Voorzitter zijne erkentelijkheid betuigt voor de bewijzen van sympathie, en ook voor het vervolg zich aanbevolen houdt voor de welwillende medewerking van de leden in het algemeen en van het Bestuur, waaraan hij bij deze gelegenheid warmen dank brengt.

      Alvorens tot de uitreiking der bekroningen over te gaan, zeide de Voorzitter het bureau van stemopneming dank. Aan den heer A. J. C. van Gemund uit Haarlem werd de gouden medaille geschonken, hem reeds ten vorigen jare toegekend, en aan de heeren Th. G. Schill en D. H. Haverkamp te Amsterdam de zilveren medaille voor het bekroonde ontwerp voor een maatschappelijk gebouw. De Voorzitter wijst op het bijzondere gewicht dezer onderscheiding en reikt daarop hetzelfde eermetaal aan den heer Jurriaan Kok, wiens ontwerp om de velerlei verdiensten, die het had, deze onderscheiding is waardig gekeurd.

      Bij de behandeling van de begrooting voor het volgende jaar, bracht de heer J. H. Leliman hulde aan den Penningmeester en werd er door hem op gewezen, dat de mannen, die de Maatschappij omwerkten, steeds beweerd hadden een uitgever te kunnen vinden, die met eene tegemoetkoming van ƒ 500 per jaar zoowel weekblad als tijdschrift zou publiceeren. Instede daarvan wordt nu voor deze zaak ƒ 7000 besteed, en hoewel het tijdschrift kan dienen om den bloei te bevorderen vindt spreker de uitgave hoog. De heer Leliman herinnert zich uit den tijd, toen hij de eer had aan de groene tafel te zitten, dat de firma Van Bakkenes de kosten op ƒ 3800 betekende en op dien grond acht hij de uitgave van ƒ 7000 te hoog en daarentegen die van ƒ 190 voor onvoorziene uitgaven te laag, evenals die voor de belooning voor de beantwoording van prijsvragen, daar klinkende munt de mededinging steeds zal aanmoedigen.
      De heer N. Redeker Bisdom antwoordde, dat de vorige spreker ten onrechte den post van honoraria ad ƒ 2650 onder de uitgaven voor tijdschrift en weekblad gerekend had. Onder den post van ƒ 4500, op de begrooting voor tijdschrift en weekblad uitgetrokken, is alles begrepen en de aangehaalde 2650 gulden dienen voor traktement van den Secretaris en de beambten der Maatschappij. Daarbij komt, dat tegenwoordig het honorarium aan de medewerkers geregeld betaald wordt, dat onder het oude régime geen plaats vond en hiervoor werd in 1883 ƒ 1500 uitgegeven. Wat nu de prijsvragen aangaat, werd wel degelijk eene belooning in geld verstrekt, zijnde behalve de medailles, ƒ 300 voor het ontwerp van een Badhuis en ƒ 250 voor dat van het maatschappelijk gebouw, makend te zamen ƒ 550.
      De heer Leliman vernam, dat hij van abuizen beticht wordt, maar meent, dat dit aan de min juiste omschrijving der posten van de begrooting ligt; hij handhaafde het voorstel om meer geld voor de prijsvragen en ook voor de bibliotheek toe te staan.
      De heer Redeker Bisdom stemde toe, dat de omschrijving juister had kunnen zijn, maar hield vol, dat de post voor honoraria geene betrekking op het weekblad kan hebben. Wat nu de uitbreiding der bibliotheek aangaat, deze zou vooralsnog geene aanbeveling verdienen, daar zij thans in de hanebalken geborgen wordt en het nieuwe gebouw een waardiger plaats zal aanbieden; daarbij komt, dat het budget binnen de grenzen der ontvangsten moet blijven.
      De heer F. H. van Etteger beveelt de bespoediging der uitgave van het Bouwkundig Woordenboek aan en wil daarvoor een memoriepost uittrekken om de zaak aan de orde te houden, waarna de algemeene beraadslagingen gesloten en de afzonderlijke posten behandeld worden.
      Achtereenvolgens werden de verschillende uitgaven zonder stemming goedgekeurd; bij post 6, waar voor prijsvragen slechts ƒ 400 is uitgetrokken, zeide de heer Leliman, dat in het belang der medewerkers veel meer geld moet worden toegestaan; voor de prijsvraag der Beurs is ƒ 36000 uitgeloofd en de Maatschappij stelt ƒ 400 voor 3 prijsvragen beschikbaar. Eveneens besprak de heer Leliman den post van ƒ 50 voor bevordering van het bouwkunstig onderwijs, waarop de heer Redeker Bisdom antwoordde, dat deze post onbeduidend is, maar in elk geval meer dan ƒ 1, zooals vroeger daarvoor werd uitgetrokken; spreker hoopte dat de geldmiddelen zullen toelaten hiervoor weldra meer te besteden.
      Bij post 10, handelende over de tentoonstellingen, bracht de heer Van Etteger hulde aan het Bestuur en aan de Commissie, die de taak voor de uitvoerige beschrijving der in 1883 gehouden Tentoonstelling op zich genomen en zoo verdienstelijk volbracht heeft, waarop door den heer J. F. Groll voor dit blijk van waardeering bedankt werd. De heer Leliman achtte den memoriepost voor tentoonstellingen gevaarlijk, daar het van belang is, dat de Maatschappij flink optreedt bij de aanstaande Landbouwtentoonstelling en daaraan zijn kosten verbonden. Spreker betuigde zijn leedwezen dat de werken der Maatschappij bij den Tentoonstelling, ten vorigen jare gehouden, niet bekroond en buiten mededinging met andere projecten gesteld zijn, waarop de heer P. J. H. Cuypers, oud-voorzitter der betrokken Jury, antwoordde, dat de Commissie op de inzending der Maatschappij niet met minachting heeft neergezien en haar niet bekroonde, omdat zij, in navolging b. v. van de Weener Jury, besloten had, inzendingen van vereenigingen buiten mededinging te houden.
      De heer Van Etteger gaf zijne bevreemding te kennen dat de post voor vergaderingen voor memorie was uitgetrokken, te meer daar de opening van het maatschappelijk gebouw wellicht met eenige plechtigheid zal gepaard gaan, waarvoor uitgaven bestreden moeten worden.
      De heer Redeker Bisdom deelde als zijne meening


[187]

187

mede, dat deze kosten op de afzonderlijke exploitatierekening van het gebouw gebracht kunnen worden. In antwoord op de bemerking van de heer Scheltema, dat de September-vergadering, als ze buiten Amsterdam gehouden wordt, onkosten geeft, zeide de Penningmeester, dat deze grootendeels uit reiskosten bestaan, die uit post 12 bestreden worden en dat de verdere uitgaven gewoonlijk door de kas der Afdeeling betaald worden.
      Zonder hoofdelijke stemming werd daarop de begrooting van ƒ 12115 zoowel in ontvangst als uitgaaf, aangenomen.
      De bepaling der plaats voor de September-vergadering is het laatste punt, op de agenda van dezen avond voorkomende, waaromtrent de Voorzitter in het midden brengt, dat de laatste vergadering te Rotterdam, ’s-Gravenhage, Arnhem en tweemaal te Amsterdam hebben plaats gehad, zoodat hij in overweging geeft eene keuze te doen tusschen Haarlem en Leeuwarden, want Zwolle heeft geene teeken van leven gegeven.
      Op de vraag van den Voorzitter aan den heer Noordendorp, of de Afdeeling er belang in zou stellen de September-vergadering in Leeuwarden te houden, antwoordt laatstgenoemde heer, dat hij als Voorzitter dier Afdeeling der verzekering durft te geven, dat het haar aangenaam zou zijn als in dien geest besloten werd, maar niet uit het oog mag verloren worden, dat zij nog jong en krachteloos is.
      De Voorzitter bedankte den heer Noordendorp voor de bewijzen van gastvrijheid, en na eenige discussie werd met toejuiching besloten Leeuwarden voor de September-vergadering aan te wijzen, waarna de vergadering gesloten en tot den volgenden dag verdaagd werd.

      In het lokaal der vergadering had de heer Th. Ferd. Bierhorst eene bezienswaardige verzameling van verschillende materialen tentoongesteld en aan de wanden prijkten de teekeningen van verschillende stations en halten op de lijnen Amersfoort—Nijmegen en Nijmegen—Venloo, allen ontworpen door den heer M. A. van Wadenoijen. Daarneven werd het oog getrokken door de teekeningen, behoorende bij het Rapport over de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling, dat door de Maatschappij wordt uitgegeven; voorts door de perspectievische teekening van den heer Berlage, voorstellende het volkskoffiehuis „De Hoop” aan de De-Ruyterkade en het bekroonde ontwerp eener kamerbetimmering van den heer Johan Vlaanderen te Leiden, in antwoord op eene prijsvraag der afdeeling Rotterdam ingezonden. Nog rest ons melding te maken der geschilderde paneelversieringen van de heer K. Sluijterman en de teekeningen van verschillende valremmen met lifts, ontworpen door den heer P. F. Laarman. Op het laatste systeem, door genoemden heer Laarman bij den bouw van het gesticht St.-Bernardus te Amsterdam in practijk gebracht, werd door hem octrooi aangevraagd.