Auteurswet - Hoofdstuk III

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
   Wet van 23 september 1912, houdende nieuwe regeling van het auteursrecht   
Hoofdstuk I. Algemeene bepalingen
Hoofdstuk Ia. De exploitatieovereenkomst
Hoofdstuk II. De uitoefening en de handhaving van het auteursrecht en bepalingen van strafrecht
Hoofdstuk III. De duur van het auteursrecht
Hoofdstuk IV. Wijziging van de Faillissementswet en van het Wetboek van Strafrecht
Hoofdstuk V. Bijzondere bepalingen betreffende filmwerken
Hoofdstuk VI. Bijzondere bepalingen betreffende computerprogramma's
Hoofdstuk VII. Bescherming van na het verstrijken van de beschermingsduur openbaar gemaakte werken
Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk III. De duur van het auteursrecht[bewerken]

Artikel 37[bewerken]

  1. Het auteursrecht vervalt door verloop van 70 jaren, te rekenen van de 1e januari van het jaar, volgende op het sterfjaar van de maker.
  2. De duur van een gemeenschappelijk auteursrecht op een zelfde werk, aan twee of meer personen als gezamenlijke makers daarvan toekomende, wordt berekend van de 1e januari van het jaar, volgende op het sterfjaar van de langstlevende hunner.

Artikel 38[bewerken]

  1. Het auteursrecht op een werk, ten aanzien waarvan de maker niet is aangeduid of niet op zodanige wijze dat zijn identiteit buiten twijfel staat, vervalt door verloop van 70 jaren, te rekenen van de 1e januari van het jaar, volgende op dat, waarin de eerste openbaarmaking van het werk rechtmatig heeft plaatsgehad.
  2. Hetzelfde geldt ten aanzien van werken, waarvan een openbare instelling, een vereniging, stichting of vennootschap als maker wordt aangemerkt, tenzij de natuurlijke persoon, die het werk heeft gemaakt, als zodanig is aangeduid op of in exemplaren van het werk, die zijn openbaar gemaakt.
  3. Indien de maker vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn zijn identiteit openbaart, zal de duur van het auteursrecht op dat werk worden berekend naar de bepalingen van artikel 37.

Artikel 39[bewerken]

Voor werken, waarvan de duur van het auteursrecht niet wordt berekend naar de bepalingen van artikel 37 en die niet binnen 70 jaren na hun totstandkoming op rechtmatige wijze zijn openbaar gemaakt, vervalt het auteursrecht.

Artikel 40[bewerken]

Het auteursrecht op een filmwerk vervalt door verloop van 70 jaren, te rekenen van de 1e januari van het jaar, volgende op het sterfjaar van de langstlevende van de volgende personen: de hoofdregisseur, de scenarioschrijver, de schrijver van de dialogen en degene die ten behoeve van het filmwerk de muziek heeft gemaakt.

Artikel 41[bewerken]

Ten aanzien van werken, in verschillende banden, delen, nummers of afleveringen verschenen, wordt voor de toepassing van artikel 38 iedere band, deel, nummer of aflevering als een afzonderlijk werk aangemerkt.

Artikel 42[bewerken]

In afwijking voor zooverre van de bepalingen van dit hoofdstuk kan in Nederland geenerlei beroep worden gedaan op auteursrecht, waarvan de duur in het land van oorsprong van het werk reeds verstreken is. Het in de eerste zin bepaalde geldt niet voor werken waarvan de maker onderdaan is van een lid-staat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.