Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/103

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Wij achten ons gelukkig, Hertog! u thans op onze beurt welkom te heeten in Madrid; het is ons niet gegund, dat te doen met een deel van dien statelijken luister, waarmede gij ons de reis door Vlaanderen veraangenaamd hebt; maar wellicht is het u niet minder wèl in onzen huiselijken kring; gij zult mijn oudsten zoon zien! - Mevrouw!” en zij wendde zich tot de Camarera-Major: »geef last, dat men mij den Infant, Don Diego, brenge!”

Die moederlijke trots, waarmede de Vorstin tegelijk den gehaten onderdaan vernederde, door hem te zeggen, dat zij zijn nageslacht een meester had gegeven, vond voor het oogenblik weinig weerklank bij den Hertog van Toledo, die minder gevatheid had dan beraden overleg, en die door het ongewone en vreemde van dit vorstelijk onthaal eenigszins in verwarring was geraakt; zijn antwoord ten minste was het ongelukkigste, dat er in deze omstandigheid gegeven kon worden.

»Ik deed minder dan mijn plicht was, Mevrouw! schoon ik het beste bood wat ik konde; het bleef altijd eene krijgsmanshulde, te midden van een oproerig en woelziek volk, en Uwe Majesteit is wel goed, zich mijner te herinneren, om niets beters...”

»Mij uwer herinneren, Heer Hertog!” viel de Koningin in de rede, met al de voorbarige levendigheid eener vrouw, op de kwetsbare plek aangetast, »mij uwer herinneren? voorwaar! uwe gestalte is mij onvergetelijk, onvergetelijk als zij den Vlamingen is, zelfs al ware hij hun door geen metalen standbeeld in het geheugen geprent...”

Dit woord was eene fout; Anna Maria van Oostenrijk had de Koningin van Spanje vergeten; ook zag Filips haar aan met één van die blikken, die vernietigen, en waaronder zij wegkromp, terwijl hij haar het woord ontnam, met te zeggen: »Uwe Majesteit heeft wèl gelijk; het geheugen der Vorsten mag niet zwak zijn voor hunne verdienstelijke onderdanen, en voor de drift, waarmede de Hertog haar de merkwaardigheden van Antwerpen toonde, mag zij hem dankbaar zijn; in de Citadel heeft hij zich een steenen gedenkteeken opgericht, van zijne vinding, dat zijn naam tot een schrik zal maken voor muiters, zoolang wettige Vorsten nog ongehoorzame onderdanen te straffen hebben! Maar wij hebben heden getrouwen te beloonen,” voegde hij er bij, zich vleiend tot Alba wendende, »en daarom... Don Federico! wij