Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/105

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vreugde al die bekoorlijkheden in het rechte licht zou stellen; maar Don Frederik zag haar niet aan; hij vatte niet eens de zachte hand, die men tot de zijne wilde maken; eene werktuigelijke buiging was al wat hij op zich zelven scheen te kunnen verkrijgen.

De Koning had zich sedert lang in een leuningstoel geworpen, en speelde met het zilverkant zijner manchetten; hij bespiedde zwijgend dit belangvol tooneel; zijn lichtblauw oog flonkerde zonderling, en om zijn mond speelde iets, dat naar een glimlach zweemde. Zoodra Alba, die, in de hoogste spanning van onrust en belangstelling, zijne vorschende blikken had verdeeld tusschen zijn zoon en zijn Vorst, dit had opgemerkt, was het of eene stuiptrekking zijne hooge gestalte doortrilde; men begrijpt, dat het slechts een tooneel was van seconden, maar die den belanghebbenden en den spelers onuitstaanbaar lang moeten zijn toegeschenen.

Er heerschte eene doodstilte, waarbij Frederik's ademhaling hoorbaar was.

De Koning maakte er een eind aan; hij wenkte den jongen Toledo tot zich:

»Senor! in de verrukking van het wederzien, vergeet gij, dat de Hertog, uw vader, recht heeft op eene verklaring van dit raadsel. Mijn Alba! laat ik het u duidelijk maken: uw Federico heeft in uw afzijn de toezegging ontvangen van de schoone hand daar ginder; wij hebben ons belast met de huwelijksgift der bruid, die bestaat in twee baronnieën en een vorstelijken uitzet, en wij wenschen alleen van hem te weten, op wanneer de dag van de ondertrouw kan bepaald worden; gij ziet, beiden zijn verstomd van verrassing, ze waren zoolang gescheiden!” daarop geleidde hij zelf Margarita, die sidderend, maar lijdelijk volgde, tot Alba, met het woord: »Uw zegen, mijn Hertog! voor uwe toekomstige schoondochter!”

De Hertog was op het punt om met een hoffelijk woord des Konings wensch te voldoen; doch Don Frederik zag hem aan met zulk een angstig smeekenden blik, dat hij alleen met eene zwijgende buiging antwoordde. Maar de jonge man had ondertusschen zijne schuwe terughouding overwonnen; met een moed, grooter nog, dan hij in geheel zijn krijgsmansleven had kunnen toonen, wendde hij zich tot den Koning:

»Sire! om Godswil, laat er niets onherroepelijks bepaald worden;