Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/142

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Maar Filips verklaarde haar krankzinnig, gebood Anna zich niet tot haar te begeven, onder belofte, haar nog in dien eigen nacht van zoo lastig eene gast te ontslaan. De lieden, die gebruikt waren om de arme Gravin te vervoeren, had men nooit aan het Hof gezien, zelfs niet onder de lagere bedienden. Toch kwamen zij uit naam van den Koning.

Van Donna Margarita de Saavedra heeft daarna niemand meer gehoord; nooit zelfs is haar naam niet meer genoemd geworden aan het Hof van Filips II.

Maar langen tijd na deze gebeurtenissen werd er aan het Hof van Margaretha van Oostenrijk een knaapje opgevoed, dat Johan heette, in welks onderhoud door den Koning van Spanje werd voorzien, en dat, na den dood van Don Juan, door Farnese met zachte welwillendheid in bescherming werd genomen. Alexander Farnese heeft aan het sterfbed gestaan van zijn Koninklijken neef van Oostenrijk, en was de uitvoerder van diens laatsten wil.




In de stad van Alba, de stad, waar het hoofd van zijn geslacht meester was, vertoefde Don Garcia de Toledo, Groot―Admiraal van Spanje, als hij zich ophield in Spanje, dat hij bezocht, zoo vaak zijne waardigheid als Onderkoning van Sicilië het hem toeliet. In het deftig paleis, dat hij betrokken had, werden de aanstalten gemaakt tot een feest, tot eene groote, ernstige plechtigheid: het huwelijk zijner dochter. Maar het waren geene toebereidsels zooals ze plegen, wanneer eene der hertogelijke jonkvrouwen van Toledo zich aan een zoon van edelen huize verbinden ging. Niet in de Kathedraalkerk van de stad Alba glansden pilaarzware waskaarsen op het versierde altaar, en de aartsdeken stond niet daar in volle pleeggewaad, om den kerkelijken zegen uit te spreken over de heilige verbintenis, ten aanzien van het toegestroomde volk der stad en omstreken. Maar in de enge kapel, die nooit bij hoogtijden placht gebruikt te worden, stond de huiskapellaan, verdrietelijk en gebogen, geleund tegen een bidgestoelte, en verbood den misdieners de lichten aan te steken, waarvan men nog niet wist, of ze wel heden dienen moesten, en alleen de huisgenooten van den Admiraal zouden bij de plechtigheid toeschouwers zijn. In de groote feestzaal, ja, waren bloemfestoenen opgehangen; maar