Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/143

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geene andere oogen zagen terneder op de schoone bruid, dan die koud en onbewegelijk glansden uit de lijsten der overoude beeltenissen van al de overledene Toledo's; en geene andere gasten ook werden er gewacht, dan één eenige, onmisbare, die nog altijd niet kwam: de bruidegom. De eenzame bruid was toch liefelijk boven velen, zooals ze daar zat in den hoogen zetel, met gebogen hoofd en zwaarmoedigen blik, schoon het ernstig zwart fluweelen gewaad, hoe ook met goud en gesteenten versierd, zeker te statig eene kleeding was voor zoo aanminnig en lief een gelaat, en schoon de ebbenzwarte lokken nog betere tooi waren geweest voor dien ivoren hals en dat zuivere voorhoofd, dan die vele rijen van zilverkant en gloeiende robijnen, die er tusschen heen gevlochten waren; witter, levendiger handje speelde er nooit met een paarlen rozenkrans, dan toen zij in droeve verstrooiing er het hare overheen liet glijden, en geene jonkvrouw van Spanje had fijner voetje te verbergen gehad onder het lange kleed, dan het hare bleek te zijn, zoo men naar de punten der geborduurde satijnen schoentjes mocht afgaan. Jammer dat ze niet, in de basquine eener Andalusische landschoone, voor de oogen haars bruidegoms mocht dartelen; zeker zou het geweest zijn als met Alice: »Pour fleur une abeille l'eût prise.”

Ze zou niet lang dus alleen zijn.

De grijze Don Garcia trad binnen in groot pleeggewaad, omhangen met al zijne ridderorden; hij leunde op den schouder van een der jonge edellieden, die hem als pages dienden; hij was een klein man, met levendige gebaren, echt zuidelijk coloriet, en kleine, gitzwarte oogen; maar die oogen tintelden van iets anders, dan van vaderlijke teederheid, toen hij zijne bevallige dochter een kus op het voorhoofd drukte.

Zij zuchtte en zweeg; had ze gehoopt, dat een ander met hem zou zijn binnengekomen?

»'t Is het achtste uur van den dag!” sprak Don Garcia, »ik had gedacht, dat Don Federico beter op zijn tijd zou hebben gelet, voorwaar, honderd jonge hidalgo's zouden hem vóór zijn geweest, zoo het aan hunne vlugheid had gestaan, zoo begeerlijk een prijs weg te dragen.”

»De vraag is, of zij hem dus toeschijnt,” antwoordde Maria, en zij verbleekte, terwijl zij het sprak.

»En mijn neef van Alba schrijft mij, dat zijn zoon met vreugde