Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vreedzaam gewest — dat er vast schaarschte van zou komen — en alles was toch al zoo duur! — nog een ander dat ze op joliger nieuwtje hadden gehoopt — maar de overige zwarte gezichten bleven onverwogen! »Zou er dan toch weer oorlog komen,” verzuchtte eindelijk een der oudsten onder hen, terwijl hij misnoegd zijn houweel tegen den rotsgrond stiet — »wij wisten niet beter of de Koning was in vrede met het Duitsche rijk en met de Fransche buren…”

»Wel zeker,” hervatte de verteller met wat ongeduld, »daar is Koning Filips ook mede in vrede en dat is mogelijk een der oorzaken die hem bewegen om in dezen met zijne Nederlanden zoo kras door te tasten — hebt gijlieden mij dan niet verstaan, toen ik zei — dat de Hertog van Alba de aanvoerder is van dit krijgsvolk!”

»Ja! dat hadden ze wel verstaan,” gaven zij ten antwoord, terwijl zij elkander aankeken met blikken, die hunne wanhopige poging uitdrukten om het fijne van de zaak te vatten, »de Hertog van Alba — ja, dat was een van ’s Konings veldheeren, die was nog eens in Luxemburg geweest, staande den laatsten oorlog om in Lotharingen Duitsche knechten bijeen te verzamelen, die door hun gewest — door hun dorp waren getrokken — maar de eene veldoverste of de andere dat deed er zooveel niet toe, als hij zijn volk maar geen roof of plundering toeliet,” voegden zij er verzuchtend bij, »anders was het gedaan met hun beetje welvaart — met hunne rust — en wat moest er dan worden van hunne vrouwen kinderen.”

»O wat dat belangt, daar hebt gijlieden niet voor te vreezen — op dat punt heeft deze man zijne proeven afgelegd. — Hij is wouden door-, stroomen langs-, bergen overgetrokken met al die ruwe gasten uit alle oorden van Spanje, Italië en Sicilië bijeenverzameld, zonder dat er een stuk vee van de kudde of een tros druiven uit den wijngaard is geroofd, ’t gerucht dat hem voorgaat, heeft dat al naar waarheid van hem gemeld.”

»Nu — dan was het bezwaar ook zoo groot niet,” oordeelden de toehoorders — en ze begrepen niet…

»Stomme eigenbaat — dom volk! niets te begrijpen dan wat je eigen huid en goed raakt,” viel de marskramer uit, met grooter ergernis, dan waartoe hij gerechtigd was — immers hoe konden die arme mijnwerkers en kolenbranders, die hun leven sleten in