Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/159

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Mijn oude veldheer behoudt zijn degen,” voegde Filips er luide bij, nadat hij hun, meer binnensmonds, hunne onderrichtingen had gegeven.

Een woord, dat Don Ruy Gomez benijdend deed uitroepen:

»Bij het bloed der Silva's! die man ontvangt meer eere bij eene gevangenneming, dan een van ons allen in dagen van de hoogste gunst!”




Twee volle jaren waren er nu verloopen ― en nog altijd liet Filips II zijn grooten Veldheer smachten in ongenade en in gevangenschap. De dekmantels van zijne waarachtige grieve waren nu toch allen weggevallen. Margarita was lang vergeten; Don Juan was opgeroepen voor een hoogeren Rechter dan zijn Koning, voor een meer onpartijdigen; en Don Frederik zelf was reeds lang uit zijn kerker ontslagen, en vergat, aan de zijde van zijne lieftallige echtgenoot, verloren hofgunst, koninklijke onrechtvaardigheid en de gedwongene rust, waarin hij moest voortleven, zooveel zulk een karakter grieven als deze vergeten kon. Slechts voor Alba zelven was de Koning onverzoenlijk, zoo het scheen, en ondanks het woord, dat wij hem hebben hooren spreken, en dat op eene toekomende herstelling scheen te doelen, was er nog niets gebeurd, dat zachte, dat billijke bedoelingen voorspelde.

Billijke zeker, want mocht het zijn, dat de Hertog in den overmoed van zijne zelfbewustheid zijns Vorsten trots had gewond, de wijze, waarop hij den vorstentoorn droeg, moest tot vergeving neigen, moest de fout uitwisschen in een hart, zelfs al ware het dat van Filips II.

Hoe diep gekrenkt, hoe ondankbaar bejegend en hoe onrechtvaardig zelfs, had de Hertog zich, na zijne verwijdering uit het Koninklijk kabinet, geen woord laten ontvallen van klacht of van beschuldiging tegen dezen. Met de lijdelijke onderwerping, die hij altijd had geëischt van zijne onderhoorigen, had hij zich nu gevoegd naar iederen last, naar iedere vernedering, die hem bij de beperking zijner vrijheid werd opgelegd, met dat waardig en gelaten zwijgen, dat het bitterste verwijt moest zijn voor een meester, die een leven als het zijne door zulk eene uitkomst benevelde. Hij had nog vrienden van invloed aan het Hof en door