Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/160

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gansch Spanje; maar nooit heeft hij van hen eenigen stap gevergd, noch te zijner bevrijding, noch tot eenige verandering in zijn lot, noch zelfs te zijner herinnering aan den monarch, die handelde alsof hij hem vergat. Tegenover zijne bewakers bewaarde hij, altijd door, de houding van een gevangen vorst, nooit eenigen wensch uitende, die hij wist dat geweigerd kon worden of met moeite toegestemd; geene vrijheid nemende, dan die hem door des Konings wil was toegewezen, en ieder voorrecht versmadend, dat zij hem tegen hunne voorschriften, als bij oogluiking, wilden toestaan. Daar zijne gevangenschap meer was eene berooving van vrijheid, dan wel kerkerlijke opsluiting, stond het aan hem, in den burchttuin en over het slotplein te wandelen, zoo vaak hij wilde; maar in geheel die twee jaren kwam hij niet verder, dan op het terras van een zijner vertrekken, en alleen dan, wanneer de bezetting van Uzeda zich op het plein in den wapenhandel oefende, dat zijn krijgsmansgeest eenige afleiding scheen te geven; doch zoo vaak een der krijgslieden, zijn vorigen aanvoerder herkennende, een gebaar maakte van eerbied, of een kreet van deelneming aanhief, trok de Hertog zich terug met zoo kouden en strengen ernst, dat die trouwe lieden spoedig zijne begeerte kenden, om niet te worden opgemerkt. Zoo weinig behoefte scheen hij te hebben, om zich mee te deelen, of zooveel voorzichtigheid, dat de zeer enkele brieven, die hij aan zijne zonen richtte, over niets handelden, dan de regeling van huiselijke en familiezaken, en een kort woord over zijne gezondheid, die doorgaans ongekrenkt bleef, niet anders, dan of hij hun schreef uit zijn paleis te Madrid. En geheel dat gedrag was niet de slaafsche onderworpenheid van den hoveling, die een onrecht verkropt, om verloren gunst te herwinnen: het was niet Alba, die zich dùs eene herstelling wilde gewonnen hebben. Het vervolg zal het leeren; maar de ingeboren trouw aan den Koning gaf hem kracht, de bitterheid van gekrenkte vriendschap in de ziel te besluiten. Maar wat hij in die twee jaren moet gedacht hebben, die man, die nooit sprak, dan om een kort bevel te geven aan wie hem omringden; het moet meer zijn geweest, dan onze zwakke pen te beschrijven weet. Welke beelden er in die werkelooze eenzaamheid voor zijne verbeelding voorbijtogen; hoe hij in zijn kerker aan gekerkerden herdacht, door zijn wenk van de vrijheid beroofd; hoe hij, bij het samenkrimpen onder zedelijke