Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

niet altijd afdoende en met juistheid, elks nieuwsgierige of onrustige vragen. Het kon hem niet bevreemden dat ze aan hem werden gericht. Marskramers waren nu eenmaal de aangewezen overbrengers van nieuwsmaren in dat tijdperk, waarin dagbladen noch telegrammen in gebruik waren om belangrijke berichten over te brengen. Men wist het; onder voorwendsel van hunne »negotie”, hadden deze rondreizende kooplieden alom een recht van intrede, en zij konden, bij veel weetlust en eenige gave van opmerking, dikwerf iets te weten komen, wat voor de menigte verborgen bleef. Zij werden dan ook niet zelden voor spionnen gebruikt of er voor aangezien — ook wel eens een enkele maal — schuldig of onschuldig — onder zulke verdenking aan den eersten den besten boom opgeknoopt — maar had men de baten van ’t handwerk, men moest de schaden daarvan ook dragen, meenden de overigen en ’t schrikte niemand af. Die welken wij hier aantreffen, zag er slim genoeg uit om snel en scherp op te merken en om met het waargenomene zijne winst te doen. Mogelijk zelfs was hij meer dan hij scheen — was hij een dier dragers van geheime kondschappen, zooals er niet zelden rondzwierven. Hoe dat ook zij, hij vertelde aan ieder die er naar vroeg, dat hij al in ’t Kamp bij Diedenhove had rondgezworven, en vast geloofde wat daar gezegd werd, dat de Hertog zijn soldaten wel een dag of acht rust zoude gunnen eer hij ze verder doormarcheeren liet, »en die hebben ze noodig ook,” voegde hij er bij, »over den Mont-Céénis, door Savoye, langs Frankrijk en de Zwitsersche Alpen, Bourgondië en Lotharingen door, tot in ’t Luxemburgsche te komen, is geen speelreisje! Daarbij de oude Toledo is een slimme rat, die maar niet zoo plomp verloren zal komen invallen in de Provinciën, waar hij weten kan niet welkom te zijn. Hij zal eerst wat op zijn gemak de kaart van het land trachten te leeren kennen, en ’t zou mij niet verwonderen, zoo dit volk van hem dat de Ardennen doorkruist, uitgezonden ware om de gesteldheid van den grond, de laagten en hoogten der rotsen bergstreken te onderzoeken, aleer hun veldheer zijn besluit neemt langs welke zijde hij zal optrekken.”

»Hm! ja! dat zal wel zoo zijn,” was het wederwoord van den persoon tot wien hij, na ondervraagd te zijn, deze toespraak had gericht. Een forsch gebouwd man met litteekens op het verbruind gelaat, die maar ééén arm had, en in wiens houding en voorko-