Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

men, schoon hij in boerenplunje was, de oud soldaat was te herkennen. »Nu, ik zeg ’t is een kansje voor den Hertog dat Graaf Peter Ernst van Mansveld stadhouder van Luxemburg is, en niet de prins van Gaveren, onze Lamoraal van Egmond!”

»Waarom acht gij dat zulk een fortuintje voor den Spaanschen veldheer?” vroeg de marskramer, hem met zijne kleine, slimme oogen onderzoekend aanziende.

»Omdat het den Graaf dan niet moeielijk zou zijn den Hertog het doordringen te beletten, en hem den pas af te snijden; hier tusschen de rotsvalleien en de enge boschpaden in, waar het volk om zoo te spreken twee aan twee moet gaan om door te komen, zou een handvol geoefende soldeniers, door een generaal als Egmond aangevoerd, een groot leger kunnen terughouden.”

»Acht gij dan den Graaf gezind om den Hertog zoo’n trek te spelen?” vroeg de marskramer levendig.

»Dat wil ik niet gezegd hebben, al heb ik wel eens gehoord dat het lang geen vrienden zijn. Ik bedoel alleen dat onze Egmond, zoo hem iets dergelijks in ’t hoofd kwam, eene mooie occasie zou hebben om een stout stuk te wagen, en dat het hem lukken zou, daarop zou ik mijn ouden kop durven verwedden; want ik ken hem! ik heb niet voor niet jarenlang onder zijne vanen gediend, en als ik niet bij St. Quentin mijn eenen vlerk had verloren zou ik nog onder zijn volk zijn, maar wat wilt gij als men niet meer van zessen klaar is! gelukkig hadden we in den Franschen oorlog nogal buit behaald en ik… was geen doorbrenger… Ik woon nu te Buchecourt, waar ik herberg houd in de Vergulde Speer, als je die bekend is?”

»Nog niet, maar ik denk er kennis mee te maken, was het antwoord. Wandel je met mij op?”

»Nu niet, want ik wou zien of ik onverlet tot in ’t kamp van Diedenhove kon doorkomen, en gij gaat naar ik zie een anderen koers uit…”

»Juist, ik kom er vandaan, de zaken gingen er goed; mijn marsje is haast leeg en ik heb nog bestellingen ook.”

»Zoo, kunt gij mij zeggen hoe ik het aanleggen moet om er ongehinderd binnen te komen…”

»Te Diedenhove?”

»Ei neen, in ’t kamp.”

»De vraag is allereerst wat gij er doen komt?”