Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/28

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

getroffen, en velen waren gebleven omdat ze niet anders konden, niet anders wilden, anderen, omdat zij de blijvenden niet aan hun lot wilden overlaten en, uit wanhoop moed scheppend, besloten waren om het uiterste af te wachten.

Toen hij zijn leger halt liet houden, had de Hertog zijn besluit te kennen gegeven om zijne troepen eenige dagen van den vermoeienden tocht te laten uitrusten. Maar dit was niet het eenige doel van zijn oponthoud. Als voorzienig veldheer wilde hij niet onbedacht voorttrekken zonder nadere inlichtingen verkregen en zijne nadere maatregelen genomen te hebben tegen mogelijk verzet; maar tevens in de verwachting dat de Nederlandsche adel hem als in massa zou komen begroeten. Zijn beroemde naam als veldheer, de rang dien hij hield onder de Grooten van Spanje, die welken hij nu ging bekleeden in Nederland, alles gerechtigde hem naar zijn gevoelen tot dien eisch. Maar het was niet slechts om de voldoening van zijn eigen hoogmoed, dat hij het begeerde, — allermeest achtte hij het als eene hulde waartoe men verplicht was om den wille van den Koning dien hij kwam vertegenwoordigen. En werkelijk spoedde een deel der in ’t land gebleven edellieden zich naar Thionville — en daaronder niet het laatste zij, die zich wel eenigszins gecompromitteerd wisten in de voorgaande troebelen, doch die meenden dat te bedekken of te vergoelijken door dit bewijs te geven van hun eerbied voor ’s Konings wil, en die bij een slecht spel een goed gelaat trachtten te zetten om het niet gansch te verliezen; — maar zelfs zij wier consciëntie zuiver was op het punt van de onlusten, en die er zich niet in gemengd hadden dan om ze te stillen, die persoonlijk niets van den Hertog te vreezen hadden, kwamen hem wel verwelkomen, maar toch gansch niet uit het volle hart en met opene armen. Hoe ook verschillend van gevoelens en denkwijze, de gansche Nederlandsche adel was hierin eenstemmig, dat de Koning hoog spel speelde met zijne schoone gewesten, door de zending van dien man aan het hoofd van een talrijk leger. Zij ook hadden liever een Nederlandsch Heer in dit veldheersambt gezien dan een Spanjaard, en zoo het dan toch een vreemdeling had moeten zijn, waarom niet een Medina-Celi of don Ruy Gomez; mannen van wie de sprake ging dat zij zachtmoedig en handelbaar waren, en zich lichter zouden schikken naar den Nederlandschen aard.