Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/280

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Met mijn wil, Heer Schout! heb ik niemand kwaads toegebracht… noch meene dat te doen; mogen anderen toezien, dat ze desgelijks kunnen zeggen" hernam zij koel en ernstig en met een blik, waarin scherp verwijt niet was te miskennen.

»Ik merk wel, joffer Maria! ge verstaat geen scherts, want ge neemt goedgemeende woorden averechts op…"

»Zeg liever, achtbare Heer! dat ik geen tijd heb om naar scherts te luisteren, en dus ook kwalijk gestemd ben die aan te hooren."

»Zoo hinder ik u niet langer uw weg te vervolgen" hernam hij geraakt, de wenkbrauw fronsende, »waar gaat het heen? Hier op de Voorstraat, dacht me, zoekt ge toch uwe armen niet — en zoover mij bekend is, heerscht er geene pestilentie in de stad, die bij armen en rijken doordringt — tenzij ge remedie te brengen hadt tegen die pestilentie, die daar jegenswoordig is heerschende in der luiden gemoed… daar velen mee besmet zijn, die men \’t niet zou aanzien…"

»Wat meent gij, Heer?" vroeg juffer Maria; maar aan hare bleekheid zag men dat zij hem vrij goed verstond.

»Ik meen de pest der ketterije en van verzet tegens de geestelijke overheid, en die der rebellische raadslagen tegens het gezag van onzen Heer en Koning! die heerscht hier te Dordt in geene kleine mate — en onder rijken en welgeboornen vindt ze vrij al meer ingang dan pas geeft, zoo ik wel ben onderricht…"

»Oordeel niet te haastig naar den schijn!"viel zij in en hief het helder blauwoog bijna smeekend naar hem op.

»Waar ik handel, ga ik af op zekere bewijzen; zoo ik waarschuw, is ’t dat ik nog vrijheid vind te twijfelen" hernam hij op een toon, die bewees dat de stemming tot schertsen ook bij hem was vervlogen; toch voegde hij er bij, met zekere courtoisie haar den arm biedende:

»Werwaarts meent ge te gaan, joffer van Beveren? gij zult mij vergunnen uw geleider te zijn." Den moed tot weigeren scheen zij verloren te hebben.

»Ik wilde terloops mijne nicht bezoeken, vrouwe Geertruyd van Bacherach" sprak ze na korte aarzeling.

»Maar dan neemt gij een wijden omweg, mejoffer! Zoo ik wel heb, woont de Heer Bacherach in Klein-Almagniën, en gij, mits ge op ’t punt stondt de Wijnstraat in te treden, waart op weg