Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/283

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Waartoe komt ge op dit, Maria?" riep hij heftig, en scheen willens haar arm los te laten als onder den indruk van eene onaangename gewaarwording.

Maar zij liet zich niet spoedig afschrikken. »Meester Jan, bij de vriendschap onzer jonge jaren, bij ’t gedenken aan dien laatsten feestdag samen genoten, zeg me, dreigt er iemand van de onzen gevaar van uwentwege?"

»Wie acht ge tot de uwen te behooren, Maria?" vroeg hij, terwijl hij haar opnieuw scherp gadesloeg.

Zij kleurde onder zijn doordringenden blik.

»Ons gezin, onze verwanten," bracht zij met moeite uit.

»Ge meent dus, dat zij daartoe oorzaak hebben gegeven?"

»Certeyn neen!" sprak ze gevat, »doch sinds gij uw ambt houdt, is er zooveel veranderd; ge toont een verwonderlijk strengen aard en men zegt, gij zoekt wel gaarne oorzaak om van ijver blijke te geven."

Haar angstige, aarzelende toon verzachtte voor hem de scherpheid van de beschuldiging, die hij er daarenboven niet in wilde zien.

»Gij acht mij een verwijt te doen," hernam hij, »en gij vergeet dat ik dit neme als lofspraak; voorwaar, na het slappe bestuur, en de vadsige zwakheid van mijn voorganger Blijenburg, was hier voor ’t schoutambt een man noodig, die goede oogen heeft om het kwaad te zien, en een willige geest om het te straffen, een man, in den bloei des levens, opdat hem noch de krachten, noch de vierige ijver gebreken mochten, die er noodig zijn, zal men deze stad zuiveren van den ingeslopen sektengeest; — nu men ziet dat ik daartoe de handen uitsteek, wordt ik uitgekreten voor een ruwen wreedaard; zelfs door hen wie ik niet dan goedheid heb willen toonen. Doch dit zal mij niet weerhouden van duchtige waakzaamheid,… schoon het mij altijd pijnt, dat juist gij zulke opvatting tegens mij plaatse geeft, Maria! en daarom veroordeel gij mij niet op het zeggen van anderen."

»Op hun zeggen, neen, meester Jan! maar toch, waar zulke daden spreken! Gedenk die velen kleine burgers en burgeressen door uwe tusschenkomst, door water, vuur of zwaard ter dood gebracht! gedenk, hoe vrouwe Barbara van Wezel nog onlangs tot vrijwillige ballingschap is uitgedreven door uwe vervolging, — hoe de sprake gaat, dat de abele schilder van Cuyck zich schuil-