Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/291

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Drenkwaart mij zou willen treffen in mijne moeder… doch zijne eigene woorden hebben het mij gezegd — zoover durft men hier nog niet gaan — men kiest een inwoner, die zijne maagschap elders heeft, schoon hij burgerrecht houdt in onze stad — in één woord, ’t is gemunt op Heer Adam Voogd, den Straatsburger wijnhandelaar."

»Heer Adam Voogd? uit Groot-Almagniën!" riep vrouw Geertruyd, »lieve deugd! dien kennen we heel goed; ’t is een ernstig en deugdgezind man, een handelsvriend van Bacherach, die hem prijst om zijn schrander oordeel en stiptheid in zaken."

»Een engel spreekt uit uw mond, mijne wellieve nicht!" riep Maria, met levendigheid hare hand vattende, »nu zal het ons tweeën wel gelukken den vriend van uw man, mijn broeder in ’t geloove te redden."

»Jammer, dat Bacherach nu juist van huis is…"

»Neen, dat is zoo spijtig niet; zoo blijft uw echtgenoot in elk geval buiten verdenking omtrent deze zaak; ’t is alleen maar de vraag den Heer Voogd te waarschuwen binnen den kortsten tijd… Ik was op weg naar zijn huis, doch… ik heb u gezegd, hoe ik daar werd afgebracht. Ook bekenne ik, dat ik niet zonder groote aarzeling derwaarts ging. Bij geringe luiden binnen te treden onder deksel van iets te koopen, naar hunne zieken om te zien of hun nood te verlichten en ze dan aan te dienen, dat ze zich hebben te wapenen op huiszoeking en andere zwarigheden — dat is ras ondernomen en licht afgedaan — doch mij aan te melden bij een man, als Heer Adam Voogd, wien ik niet eens van persoon ken, diens huisvrouw, naar de sprake gaat, eene volijverige Roomschgezinde is, voor wie hij het zorgelijk verheelt, dat hij in de geheime vergaderingen gaat… ziedaar wat voor eene jonge dochter van goede geboorte groote zwarigheid in heeft. Ook overwoog ik die bij mij zelve, nog niet wetende hoe ze te overkomen, toen van Drenkwaart mij in den weg kwam; hij ook, schoon hij slechts vermoeden had van hetgeen ik meende te bestaan, deed er mij het onpassende van inzien, en joeg mij de schaamte op de kaken door den schijn, dien hij wist te geven aan zulk en stap. Nu kan ik dien niet meer doen; van stonde aan gaat de Schout alle mijne schreden bewaken; aan spiën en verklikkers gebreekt het hem niet; maar nu gij den Heer Voogd kent, is alles gevonden. Breng zonder uitstel, zoo het zijn kan,