Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/296

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zen tijd geene lichte zake, waarin vriendengunst uitspraak doet of waarbij onnoozelheid zegepraalt. ’t Is een afgrond, waarin dweepzucht en wreede staatkunde met onbarmhartige hand nederploft, wie ze eens hebben aangegrepen — moet ik u wijzen op exempelen in onze stad of daarbuiten?… ze zijn vele, ze zijn schrikwekkend, ze bewijzen bovenal, dat men geen rang of kwaliteit der personen aanziet…"

»O! voorzeker ze zijn er, en ze staan mij wel voor den geest: treure ik niet zelf met Jan van Beaumont, om ’t gemis zijner edele gade? — doch het wil mij niet aan dat men het op mij; juist op mij, zou hebben gemunt; mijne minnelijke beschermster in hare vriendelijke bekommering, overdrijft het gevaar…"

»Bij de waarheid van ons geloove, het bevel tot uwe gevangenneming is reeds in handen van den Schout, en voorzeker! van Drenkwaart zal geen tijd verliezen om het uit te voeren."

»Men heeft u misleid, lieve joffer! nog gisteren heb ik den Heer Cornelis van Beveren gesproken, die uit vroegere dagen verplichting heeft aan mij; hij zou me hieraf geadverteerd hebben…"

»Heer Adam Voogd! ik ben zijne dochter… en… en mijne moeder zendt mij tot u, met de waarschuwing, met de bede, dat gij ten spoedigste vluchten wilt en u bergen tegens gevaar!" Maria had het verdriet te zien, hoe het noemen van haar naam, waardoor ze klem had willen geven aan hare waarschuwing, een indruk teweegbracht, waardoor deze als uitgewischt werd.

»De jonkvrouw van Beveren! de jonkvrouw van Beveren!" herhaalde hij in blijde vervoering, »hoe verheugt het mij, dat het mij eens gegund wordt u te zien, met kennisse dat gij het zijt. IJdele lofspraak zal ik niet uiten, maar weet, ik heb menigen traan zien vloeien, uit dankbaarheid opgeweld in de oogen uwer beschermelingen; ik heb menig gebed hooren oprijzen uit grijsaards mond en van kinderlipjes, ter liefde van u. O! wil mij gelooven, ik kende en eerde u reeds voorlang naar den geest, al is ’t, dat ik eerst nu de liefelijke gestalte aanschouwe, die hem omkleedt."

Vrouw Geertruyd, die zich bij den aanvang van die tweespraak bescheidelijk ter zijde had begeven, als behoorde dit buiten haar om te gaan, zag nu naar den sprekende om, door den toon en de verheffing van die stem getroffen, die van de sterkste aandoening getuigden.