Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/300

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

niet om open te doen. Hij begon nu toch te gelooven aan de mogelijkheid van zijne inhechtenisneming, en hij begreep dat het »uiterste" nu reeds daar was, dat hij besloten had af te wachten. Met al de levendigheid van zijn karakter, zet hij zich nu op eens heen over al de bezwaren, die hij in zijn ongeloof aan het bedreigde zoo onoverkomelijk had geacht. Hij kleedt zich, neemt afscheid van zijne vrouw, die in de verwarring van het oogenblik op zijn best begrijpt wat er voorvalt, en vliedt naar de aangeboden schuilplaats, zonder zich zeer veel te bekommeren of den Schout al dan niet wordt opengedaan. Met het laatste zal men wel zijn geëindigd, doch bij de huiszoeking, die hij aanving, won Van Drenkwaart niets. Te meer tergde hem die teleurstelling, daar hij zijne prooi in ’t oog had gehad, en meende die reeds in de klauw te hebben. Dan, Groot-Almagniën was een oud, uitgestrekt gebouw, vol schuilhoeken en wenteltrappen, met duistere zolders en diepe kelders, en de Schout vond het zaak, dit alles opmerkzaam te doorzoeken. Intusschen won onze vluchteling tijd; gelukkig in het huis van Bacherach aangekomen, werd hem door vrouw Geertruyds zorge eene wijkplaats aangewezen in een groot aangrenzend gebouw, dat tot wijnpakhuis diende. Hier verschool hij zich tusschen hoepen en vaten; wel een eenigszins beschamende toestand voor een man, die zoo stellig de noodzakelijkheid der vlucht had ontkend, doch van de twee kwaden, waar tusschen hij te kiezen had, toch nog het minste. Schout Jan, hoe scherpzinnig ook, kwam niet op het denkbeeld hem dáár te zoeken, hoewel hij de vrijheid nam, de naaste buren van Voogd in in hunne nachtrust te storen, om opheldering te verkrijgen over zijn vluchteling. Niemand wist hem ophelderingen te geven, of wel niemand had goeden wil genoeg om hem op de ligging van de huizen Groot- en Klein-Almagniën opmerkzaam te maken, zelfs waar men aan die bijzonderheid dacht. Schout Jan werd gediend uit vreeze, maar gansch niet uit liefde. Wat men hem onthouden kon, dat gaf men hem niet. Hij vond in Maria’s bezoek ten huize van hare nicht een recht tot argwaan, waarvan hij gebruik maakte om strenge huiszoeking te doen in de woning der jonge eenzame vrouw. Maar hij ontdekte niets: niemand der dienstboden was in ’t geheim en Vrouw Geertruyd, op dit onderzoek voorbereid, droeg zich rustig, zelfs wat gekrenkt. Van Drenkwaart moest het gelooven, dat de van Beverens