Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/31

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Er is een tijd geweest waarin de naam van Spanjaard door geen rechtgeaard Nederlander werd uitgesproken zonder afschuwen verbittering, waarin het woord »Spagnool” synoniem was geworden met alles wat wreed en onmenschelijk was, waarin hij die in Spaansch bloed zijne handen wiesch, niet achtte die te bezoedelen, maar te zuiveren. — Die tijd is sinds lang voorbij — er zijn verbonden gesloten tusschen de beide natiën; zij hebben wederzijds elkanders rechten erkend en gehandhaafd; zij hebben met en voor elkander oorlog gevoerd; zij zijn verzoend en bevriend; de nationale haat tusschen beide volkeren is uitgewischt, — zelfs ter gunste van Filips II, den gevreesd en despoot, verheffen zich nu en dan stemmen zelfs in Nederland. — Maar ééén enkele Spanjaard is van die algemeene verzoening uitgesloten, en al de haat, al de afkeer, die eenmaal tegen geheel eene natie werd gevoed, heeft zich nu als samengetast op ééén persoon, wiens naam nooit meer anders dan met eene rilling van afgrijzen werd genoemd; die naam luidde: Ferdinand Alvarez de Toledo, Hertog van Alba, of, om met het volk te spreken, kortweg duc d’Alf.

Op diens ijzeren schouders is de vracht van dien algemeenen schuldenlast blijven rusten, door alle wisselende tijden, alle om wentelingen der volkeren heen, tot nu toe, op zulke wijze, dat het verbranden van een stroopop, die zijne beeltenis heette voor te stellen, hier en daar tot de uitingen van des volks feestvreugde heeft behoord bij ’t gedenken van den triomf der Watergeuzen nog op 1 April 1872!!

    oefenen, dat men bij het opsommen zijner wreede sententiën niet vergete, hoe onmenschelijk de Code Pénal was in de 15e en 16e eeuw, ook zelfs hier te lande; hoe weinig men een menschenleven telde; hoe gul men was met de afgrijstlijkste lichaamsstraffen. Hoe het afsnijden van ledematen, het verminken voor ’t leven door »scherpe examinatiea enz. in zwang was (men denke aan de heksenprocessen) — vóór Alba en zijn bloedraad één enkel vonnis hadden geslagen, Hoe een arme drommel aan de galg of aan de paleie kon komen, om een diefstal of eenig ander vergrijp — lang nadat men zich van het Spaansche juk had vrijgemaakt — hoe vlug het geeselen en brandmerken den Schouten en Baljuwen van de hand ging, en hoe weinig gruwelijks hunne tijdgenooten daarin schenen te zien, op zulke wijze dat een fijn beschaafd man als Huygens, de dichter, de hoveling, de Christen, zich niet ontziet aardigheden te zeggen over hangen en geeselen, of er waarlijk niets in stak en of het geen medemenschen gold.