Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/316

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

of het de vraag ware, eenig schadelijk gedierte uit te roeien. In de handen nu van dezen man, en als overgegeven aan zijne genade of ongenade, bevond zich onze kunstschilder, geapprehendeerd onder suspicie van Doopersche ketterij, eene suspicie, die de moedige van Cuyck bij het voorloopig verhoor, dat de Schout hem afnam, tot volkomene zekerheid had gemaakt.

Maar de Achilles der Dordtsche Justitie had ééne kwetsbare plek, al was het niet juist aan den hiel. Verfijnd zingenot trok hem aan; bij oppervlakkige begrippen van de schilderkunst had hij die zekere eigenschappen, die den liefhebber daarstellen. Hij had meer opgewondenheid dan diep gevoel; doch waar hij tot bewondering was geprikkeld, daar steeg de zucht naar bezit bij hem tot passie. Hij was van hen, wier belangstelling soms afdaalt zelfs tot den persoon des kunstenaars, zoo haast die zekeren graad van vermaardheid heeft verkregen. De laatste was aan van Cuyck niet te ontzeggen; de Schout was een vurig bewonderaar van zijn talent..., en daarom zien wij hem nu binnentreden bij zijn gevangene tot een onderhoud, dat wij zullen afluisteren. Het bezoek was zeker meer officieus dan officieel, want de Schout had zich door dienaren noch assistenten laten volgen, had zelfs den cipier weggezonden en groette den gevangene met een goedwilligen hoofdknik, al hetwelk hij zeker niet zou hebben gedaan, zoo hij voornemens was dezen in zijne kwaliteit in 't verhoor te nemen.

De gevangene zat in een hoek van het kerkerhol, met het hoofd tegen den muur geleund, verzonken in een stil gepeins; de stoornis was hem blijkbaar onaangenaam; hij hief het hoofd op naar den Schout, met een blik, of hij zeggen wilde: »Stoor toch niet den vrijen loop mijner gedachten en ontneem mij niet het eenige, wat men mij hier gelaten heeft, de ruste der eenzaamheid."

Heer Jan van Drenkwaart scheen iets van die uitdrukking te begrijpen; want zijn antwoord op het zwijgend verwijt klonk als eene verontschuldiging.

»Dat ge mij hier ziet, is eene uitwerking mijner goedgunstigheid t' uwaarts. Meester van Cuyck!"

»'t Was me niet aangezegd. Achtbare Heer! dat ik daarop te rekenen had," hernam van Cuyck droogjes.

»Ge zult het contrarie van dien ervaren en smaken, zoo ras ge wilt. "

»In trouwe bij aanvang heb ik ze beproefd," hernam van Cuyck, even een blik werpende op zijne voeten.