Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/350

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

„Deze twee schaepkens zijn door, voor 't Tempeest,
Wat heeft al haar lijden nu geweest ?
    Zij hebben de kroon
    Der martelaren verworven,
    Die hebben zij nu voor haar loon.”


Zekerlijk, zij waren martelaren gekroond; Jan Woutersz. van Cuyck had eene betere kroon verworven, dan die de kunst hem had kunnen geven; zekerlijk, het was hem geen klein genot geweest in de dagen zijner vrijheid, te mogen leven voor de kunst; maar bovenal heeft hij het groot gewin geacht, en is het hem tot hemelsche blijdschap geworden, te mogen sterven voor de getuigenis van Christus.

De Regeering van Dordrecht voelde zich te sterker getroffen en ontrust over die bewijzen van 's volks afkeuring in dezen, daar zij gansch niet de bewustheid bij zich omdroeg, van gehandeld te hebben als een waardige Magistraat. Zij achtte het noodig voor hare eer en dienstig voor hare veiligheid, de processtukken te vernietigen, die op deze rechtszaak betrekking hadden, opdat daarvan geen getuigenisse meer overblijven zoude;" maar men vernietigt papieren, men verduistert geen feit, dat men zelf door de vlamme der houtmijt heeft toegelicht. Het volk wist te onthouden; onwil en ontevredenheid klommen met den dag; welhaast, nog in den loop van dien zomer, stak het »Tempeest" op, brak het onweder los over de hoofden der Regeering, over de geestdrijvende dienaren der Kerke, en Dordrecht wrong zich los uit de Spaansche boei. Toen durfde men vrij uitspreken en neerschrijven wat men had geleden en aanschouwd. Jan Woutersz. brieven waren niet verloren gegaan; allen leefden nog, die voor en van hem getuigen konden; de historie nam dat alles in bewaring, en bracht het tot ons als een kostelijken erfschat, en wij oordeelden, dat het van de dingen was, die men moet voortzeggen.


1856.