Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/351

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DES KONINGS VRIEND.




Des konings vriend te zijn, het is zeker eervol en voordeelig. Het moet geoorloofd zijn, naar die vriendschap te streven, Alleen men zie toe door welke middelen; men zie toe dat het niet zij met verkrachting van het geweten; men verachtelooze daarvoor geene heilige plichten; men vergete daarbij niet dat er een Koning der koningen is, op wiens wil en welbehagen men allermeest heeft te letten, want al zulk verzuim wreekt zich te eeniger tijd op eene eigenaardige wijze. Gesteld dat koningen trouwer en standvastiger vrienden zijn dan andere menschen — de gewilligheid en de macht hunner vriendschap reikt toch slechts tot aan zekere grenzen, niet daarover, en daarover begint wellicht juist de nood.

Er zijn zelfs voorbeelden dat koningen zich slechter vrienden toonden dan gewone menschen, en dat is niet onverklaarbaar; ze zijn zoo gewoon gediend en gehoorzaamd te worden, dat de gewillige diensten en de volvaardige ijver van vrienden hen zeer weinig verwondert, en ook niet diep treft; en dat zij zich in dezen al veel eerder den schuldeischer achten dan den schuldenaar , dat is hun niet kwalijk te nemen; het is ook geen reden om hen niet meer te dienen, alleen het is er eene te meer om voorzichtig te zijn en toe te zien hoe men hen dient — zal men niet ten laatste moeten instemmen met den vertwijfelden uitroep van Colbert: »Had ik voor God gedaan wat ik voor den koning gedaan heb, zoo zou ik mijne ziel gered hebben."

En de man, die dit zeide, smachtte stervende naar een troostwoord van den koninklijken vriend, die intusschen… een lusttoertje deed naar Marly.

Wil men vorstenvriend zijn, men zij het, zooals Morny Duplessis het zijn wilde voor Hendrik IV, zooals Aldegonde het zijn mocht