Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/390

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

recht: en nu was zij daar bij hem, en telde met de angstige voorzorge der liefde de minuten, die nog verloopen moesten eer men die dichte drommen van vrienden, maar die toch vijanden konden omsluiten, slechts op zulken afstand zoude zien, dat geenerlei gevaar hen daaruit meer zou kunnen naderen; maar zoover was men nog niet… Kies stond nog eenmaal op en zwaaide met den hoed zijn stadgenooten een laatst vaarwel toe. Zijne vrouwe ook was snel opgestaan, zoo dicht het zijn kon aan zijne zijde; zij klemde haar rechterarm in zijn slinke, als had zij behoefte zich zoo nauw zij konde aan te sluiten aan zijn harte.

Daar klonken plotseling musketschoten van het bolwerk: eereschoten moesten het heeten, een salvo tot afscheid aan de heenvarenden; de musketten werden in de lucht gelost; het waren; enkele korrels kruit, die men afbrandde. Toch had de liefhebbende echtgenoote geen ruste bij dit eerbewijs, zij had de doodsche stilte nog liever dan dit snorrend rumoer; zij zou, had zij, het gedurfd zulke vrees te toonen, wel den arm om zijn hals hebben geslagen, als konde die eene borstwering zijn, zoo daar werkelijk verraad mocht dreigen…

Liefde ziet scherp — er was verraad; er werd ten minste onverklaarbare roekeloosheid gepleegd: een kogel snorde af uit het vuurroer van een der krijgsluiden — en opzet of onhandigheid, het was gericht op de boot… Vrouwe Kies scheen ditmaal van het gevaar, dat men geloopen had, niets te raden; zij zag even glimlachend op naar haar echtgenoot en bleef staan zooals ze stond.

Kies, integendeel, kon de kwaadwilligheid niet dus lijdzaam slikken, hij gaf zijne verontwaardiging in luide en bittere bewoordingen lucht. Men riep hem verontschuldigend toe, dat het een Duitsch soldenier was, die, zonder erg of opzet, de onhandigheid had gepleegd. Vrouwe Kies suste haar man zachtelijk, en bad hem zich met die uitlegging vernoegd te houden, opdat hun wegvaren niet te zeer vertraagd worden mocht!

»Gij hebt gelijk, Brechte," hernam hij, naar de bedarende stem luisterend: »maar ware ook de minste der bootsgezellen door die rauwe botterikken getroffen, voorwaar, ik zou dien daar ginder toonen, dat Pieter Kies nog de oude is, en zich niet straffeloos hoonen laat, vooral niet door Spaansche overweldigers of hunne bezoldigden."

»Gij zoudt daarin gelijk hebben; doch daar dit nu niet is ge-