Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/391

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

beurd, daar geen der bootslieden getroffen is, zult gij mijns inziens wel doen, u daarom nu geen moeite te maken," zeide Brechte, en liet zijn arm los en ging zitten, hem met den blik uitnoodigend zich aan hare zijde neder te zetten. Er was iets in dien blik, dat hij niet weerstond, maar toch zeide hij:

»Me lieve, gij zijt ietwat verbleekt, de schrik sloeg u om het herte… Dat zullen ze mij dier betalen, wien het uit schendigen moedwil gelust te mijne Brechte vrees aan te jagen. Bootsman! houd aan wal: ik wil drie woorden met die luiden spreken." — En de gloed, die er lichtte uit zijn oog, en het gloeiend rood des toorns, waarvan op eenmaal voorhoofd en wangen brandden, getuigden, dat die drie woorden niet zeer vreedzaam zouden zijn, en dat het ook niet bij die woorden zou blijven… en de menigte daar op den wal — die daar stond, twistlustig en strijdvaardig, die slechts een wenk, een voorwendsel, eene leuze noodig had, om zich voor de moeielijk bewaarde ruste schadeloos te stellen en den verborgen brand der hartstochten te uiten in daden van geweld… ’t is niet zoo vreemd, dat Brechte Engberts Proosten, zoo teer als schrander, wel die vreeselijke kansen berekende en onder den invloed dier gedachte — nog bleeker werd, zou men denken, neen — zich op de lippen beet tot ze kleurde en toen met schertsend oog en vaste stem tot haar echtgenoot zeide:

»Ik versteld! Pieter? waar denkt gij aan? Hebt gij mij in zwaarder perikelen en angsten dan zoo uiterst weekhartig gezien, dat het gedreun van een musketknal mij ontzetten zou… en gij, mijn vriend! hebt ge zoo weinig haast met uwe boodschap tot Amsterdam, dat ge dien wagen zoudt aan onnut uitstel…"

»Gij hebt gelijk, wijf!" hernam hij, bezadigd onder den invloed der vrouwestem, die hem altijd ten goede had geraden — »en nu ik u rustig en lustig zie, en niemand geschaad is door het slimme opzet of de verweerde domheid, nu moet ik zeggen, ’t is om onzentwille maar beter voort te gaan en van onderzoek af te zien;" en hij wenkte zijn lieden, dat ze het vaartuig voortstuwen zouden zonder verder oponthoud. Hij zelf keerde in onwil het hoofd af van den wal om zich het zwijgen lichter te maken, en zeide half binnensmonds:

»Waar die verwenschte kogel mag gebleven zijn?"

»Naar gissing in het water gesmoord," antwoordde een der varensgezellen.