Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/393

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De moedige vrouw zegevierde. Zij had hare smart niet vergeefs verbeten; niet vergeefs, zonder een kreet van pijn of verrassing, het moordend lood in het teedere vleesch opgevangen; niet tevergeefs tranen weerhouden en zich tot kleuren geperst.

»Hoe ik u had willen wreken, hoe ik midden onder hen had willen springen, hoe ik den pleger van dit gruwelfeit en allen die het loofden en goed achtten aan uwe voeten had willen nederleggen, ten zoen voor dit diere en reine bloed."

»En hoe ge dan het smeulende twistvuur in laaie hitte zoudt hebben doen uitbarsten; hoe ge op nieuws rumoer en onraad zoudt gebracht hebben in onze gefolterde stad; hoe ge zelf daarbij vrijheid en leven hadt kunnen inboeten, en het gansche doel van dezen tocht gemist! Ik wist dit, mijn vriend! ik, die uw aard van zoo lange ken, dank het den Heere, die mij ingaf het vooreerst te zwijgen, en die mij sterkte gaf tot het ontveinzen van leed!"

»Ja! God de Heer zij gedankt, want die kwetsure is blijkbaar niet van doodelijken aard," sprak hij nu, terwijl hij zachtkens de mouw had losgemaakt en de hulpe aanbracht, die voorshands onder zijn bereik was; — »maar hoe zal ik u loonen, mijn trouw, mijn schrander wijf," en zachtkens en met teere behoedzaamheid sloot de krachvolle, geweldige man haar in zijne armen, en steunde haar hoofd tegen zijn borst, en zag op haar met eene innigheid, die eener vrouwe jaren lijdens vergoedt.

»Ik heb mijn loon weg, liefste! gij trekt nu willens of onwillens, vredig naar Amsterdam;" hare stem klonk wat zwakker… overspanning en bloedverlies wreekten zich door eene neiging tot sluimeren; maar haar geest was nog wakker tot stoutheid toe.

En nu, wat zullen wij zeggen tot moraliteit? — wie de waarde van het voorbeeld van Brechte Engberts Proosten niet heeft begrepen uit deze eenvoudige schets, voor dien, vreeze ik, baten ook lange en treffende beschouwingen niet veel; wij eindigen liever met eene uitspraak van Hooft.

»Burgermeester Kies was recht gepartuurt."


1856.