Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/470

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

doch ze kennende, kan hij het niet anders dan logisch vinden, dat de plakkaten van 1623 en vervolgens, waarover hij klaagt, niet zachter vielen! Hier was het een jonge, nog niet vast gevestigde Staat, die zich te veiligen had tegen vijanden van buiten en verraad van binnen, en de personen, tegen wie zulke strengemaatregelen genomen werden, ware geene geloofsgenooten, geen gevestigde inboorlingen — maar vreemde monniken, priesters en ordebroeders, vooral die van de gevreesde en gehate orde der Jezuïëten (et que n’avaient pas volé leur réputation), die uit den vreemde kwamen, op vijandelijk gebied heen- en weertrokken, met den vijand heulden, en het voor plicht achtten al het mogelijke te doen, om den staat van zaken om te keeren en terug te brengen tot hetgeen er bestaan had in de 16e eeuw of dat nabij kwam. De Heer P. F, erkent het zelf en deelt het mede met eene bewondering, die wij in hem niet kunnen veroordeelen, en met eene openheid, die wij bewonderen — hoe er gewerkt en geïntrigeerd werd door de Roomsche geestelijkheid, ten behoeve harer religie en ten nadeele, althans tegen de intentiën van het nieuwe bewind. Zoude dat dan geen recht gehad hebben tegen zulke intrigeerende personnaadjes strenge maatregelen te nemen — zoo mogelijk ter afschrikking — kon het niet anders, ter bestraffing? En al moet het menschelijk en Christelijk gevoel altijd, betreuren, dat er eenige vervolging heeft plaats gehad — het gezond verstand moet toestemmen, dat de strengheid hoog noodig is geweest, en dat er van den schrik voor Spanje en voor de pauselijke inquisitie, die eenmaal in ’t bloed was geslagen, wel niets anders te wachten was. Maar ik houd voor zeker, dat, indien strenge Calvinisten of zuivere Zwinglianen dezelfde communicatie hadden kunnen of willen houden met de uitheemsche machten en mogendheden, waartoe de vreemde ordebroeders en geestelijken in nauwe en onophoudelijke verbintenis stonden — dat de Staten tegen dezen dezelfde rigueur zouden geoefend hebben, waarmede zij toenmaals deze Roomschgezinden — maar toch niet het meest als Roomschgezinden — troffen. Bevestigt de strengheid tegen de remonstrantsche predikanten en hunne medestanders niet dit vermoeden? Vrijheid van consciëntie was gewaarborgd in den toenmaligen Nederlandschen Staat maar geene vrije exercitie van allerlei godsdienst. Die bekrompenheid oefende men, ik stem het toe; maar tusschen dit en den dwang der consciëtiën,