Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/471

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

die men pleegde onder Filips II, is nog een hemelsbreed verschil. Niemand werd te vuur en te zwaard gedwongen tegen zijne overtuiging tot de belijdenis der Hervormden over te gaan. Hierin deden de regeerders van de zeventiende eeuw, wat de negentiende-eeuwsche Pater Ventura nu nóg predikt. Zij lieten de conciëntie vrij — maar achtten dat er geen andere godsdienst beschermd en gehandhaafd moest worden, dan die zij voor den waren hielden; mij dunkt, dat zij, hun tijd in aanmerking genomen, nog al niet heel achterlijk waren; doch men moet hun vergeven, dat ze wat bang waren geworden voor een kerkgenootschap, welks volkomene uitbreiding tot de Inquisitie kon heenvoeren, en van de laatste had men in de afgeloopen eeuw te veel geproefd, om niet een weinig ongerust te blijven — en als men de macht had, niet wat zwaar te drukken op hoofden en armen, waarvan het te duchten was, dat ze zich bewegen zouden om haar weer binnen te leiden.

Wij hebben in de novelle Van Cuijck de Inquisitie eene »vreeselijke nieuwigheid" genoemd; dat is alleen waar in zekeren zin. Zij is helaas! oud genoeg. Maar zij was eene nieuwigheid in onze provinciën op die schaal en in dien vorm, waaronder Filips II en zijne handlangers haar in werking brachten. Wat was dan toch die Inquisitie, dat zij de voorname oorzaak is geworden van den opstand tegen Spanje, en dat zij een schrik heeft gebracht in ’t hart der Nederlanders van de 16e eeuw, die na eeuwen tijds nog zit in het bloed hunner afstammelingen? Een onzer letteren geschiedkundigen [1] spreekt er van, naar aanleiding van Gerbrand Adriaanz. Bredero’s kluchten, wien hij zeker met alle recht de onzedelijkheid zijner voorstellingen verwijt, maar hij voegt er bij: »dit was in overeenstemming met den volksgeest, die vóór alles vrijheid wilde, en goed en bloed opofferde, onder anderen ook, om een einde aan de inquizitie, dat is: het onderzoek naar dwaling of vergrijp tegen den godsdienst [2] en de censuur, dat is: de veroordeeling van berispelijke lettervruchten,

  1. De Heer J. Alberdingk Thijm in zijne Nederlandsche Gedichten, uit de verschillende tijdperken, enz. verzameld. Tweede Bundel, pag. 69.
  2. Noot van den Heer Thijm: Men moet de Inquizitie of het onderzoek niet verwarren met de straf; ’t eerste geschiedde ter wille der kerkleer,. de tweede krachtens de staatswet.